Vier mei stilte en vijf mei feest?

De afgelopen dagen heb ik deze onderwerpen nogal eens voorbij zien en horen komen. Het lijkt er ook weer de tijd voor, 4 en 5 mei. Onlangs, de dappere burgemeester tegen de rest, bij Pauw en Witteman. Zaterdag, artikelen in de Volkskrant over herdenken,verzoenen en vrijheid. Verschillend van toon. Bijvoorbeeld de Voetnoot ’Ongewenst’ van Arnon Grunberg. Of de column ’Vredenhof’ van Bert Wagendorp. Allebei op eigen wijze kritisch en indrukwekkend. En zo waren er meer.

Een semantische discussie vond de een. Een emotionele vond de ander. Peter van Uhm, op de Dam, met een toespraak over ons, zichzelf en vooral zijn zoon. Wij, inplaats van zij of ik. Niet één dag, maar ook 364 dagen daarna. En op de dag nauwkeurig wist de generaal buiten dienst wanneer zijn zoon was gesneuveld. Dienend voor de vrijheid gestorven, 5 jaar en zestien dagen geleden.

Emotioneel. Semantisch zou iemand anders kunnen opwerpen. We hebben de vrijheid om te vinden wat we vinden. Daarom mogen we herdenken belangrijker vinden dan verzoening, maar mag het ook andersom. En wat is er dus mis met verzoenen en herdenken tegelijk? In vrijheid, met z’n allen? Alles is daar mis mee, want het lijkt een utopie. We -wij- doen het niet. Zij willen het niet en ik kan het niet. Nu even niet…

De burgemeester van Vorden is gezwicht voor hokjesdenkers die zelfs vliegtuigen over kerkhoven laten vliegen, om hun gelijk af te dwingen. ’Vorden is fout’ trok het vliegtuig achter zich aan. Wrang, maar erger nog; zij vinden zichzelf ook wij. En beneden, op het brede pad naar de oorlogsgraven van de gevallenen voor de vrijheid, bedenken we -zij of ik- de oplossing om met hekken een tweesplitsing aan te brengen: linksaf voor de verzoeners en rechtsaf voor de herdenkers.

Had dat vliegtuigje vannacht niet opnieuw kunnen opstijgen met de tekst ’Damascus is fout’? Dat was voor de mensen daar beter te hebben geweest dan de bommen die er nu gevallen zijn. Iemand heeft die gegooid. Een ander heeft daar deze keer een vliegtuig voor doen opstijgen. Niet ik, maar zij. Of toch wij? O ja, en er is onlangs weer een voetbalscheidsrechter doodgeslagen. Nu in Amerika. Door een 17 jarige. Hoe oud waren die voetballers bij Richard Nieuwenhuizen?

Zijn het incidenten? Uitzonderingen die júist het belang onderstrepen van de gedachten van 4 en 5 mei? Ik hoop het vurig en geloof het zelfs, maar toch. Dan hebben we er blijkbaar wel erg veel moeite mee met z’n allen. We -ik- kom er in ieder geval even niet uit. En ik twijfel sterk of zij er wel uitkomen.

Niettemin. Op deze zonnige dag van de vrijheid neem ik die vrijheid. Om al diegenen die dit lezen te wijzen op de gekte en tegelijk de wijsheid in deze wereld. Tegelijk. Niet in twee verschillende hokjes. Zoals haat en liefde niet los van elkaar te zien zijn. En leven en dood met elkaar verweven zijn. Zo kunnen de gedachten over 4 en 5 mei wat mij betreft niet los van elkaar worden gezien.

Herdenk, verzoen, ben vrij. Dien eventueel. Maar doe dat tegelijk! En vooral niet in hokjes. Want zodra je het één met klem prefereert boven het ander, is het nog maar een kleine stap naar een vliegtuigje. Met tekst of met bommen. Op 4 mei. Op 5 mei. Of vijf jaar en zestien dagen erna. Tegelijk. Alleen tegelijk zijn ik en zij wij. Alleen tegelijk zijn wij vrij.

Driewerf hoezee!

De prins is vandaag jarig. Mijn nichtje ook. Kim, proficiat. Ik hoop dat er vandaag voor jou gezongen wordt. Voor de prins doen ze dat over drie dagen ook. Het Koningslied. Maar daar hoef je niet jaloers op te zijn, hoor Kim! Over dat liedje is al zoveel te doen geweest, dat de verrassing er wel een beetje af is. Stel je voor dat er voor jou al drie weken lang ’zij leve hoog’ zou zijn gezongen. Alleen daarom al zou je er toch je verjaardag voor willen overslaan? Maar stel je ook nog eens voor dat er tegelijk grote aantallen mensen spontaan een mening over dat voor jou gezongen liedje hebben: ’ze leve niet hoog’- ’ze leve wel hoog’ – nietes – welles… Ja, dan gaat niet alleen de zin voor een verjaardag helemaal over, Kim, dan denk ik dat je -ik noem maar even een zijstraat- bijvoorbeeld zelfs geen koningin zou willen worden.

Stel je voor, je zou Willem heten en een moeder hebben die koningin is. Van een willekeurig landje, neem voor het gemak even Nederland. Nou, daar sta je dan, op je verjaardag. Over drie dagen ben jij de koning. Van een volk van facebookbabbelaars en twittertoeteraars. Een volk, waarvan je wist dat het een keer zou komen. Of beter, omdat de nederlandse taal na dat Koningslied nooit meer hetzelfde zal zijn: Een volk, die je wist dat zou komen. Over drie dagen zijn ze er. Stel je voor, Kim, dat dat volk allemaal op jouw verjaardag zou komen. Daar moet je niet aan denken, toch?

Maar van de andere kant. Dan zou je wel je feestje in de Nieuwe Kerk in Amsterdam mogen houden. Tweehonderd jaar geleden vierde Willem de Eerste daar al zijn feestje en vanaf die tijd mochten alle toekomstige vorsten en vorstinnen dat adres doorgeven aan cateringbedrijf ’Het oranje bordje’. Gewoon, lekker, geen gezeik van te voren en afwassen achteraf doen zij. Handig, want daar moet je op zo’n dag ook geen omkijken naar hebben.

Je zou dan wel 2300 gasten kunnen verwelkomen. Dat zijn er een heleboel en daar zou toch een aardig feestje mee te bouwen moeten zijn. Maar helaas kunnen er slechts 500 gewone burgers, zeg maar jouw vrienden en vriendinnen, bij zijn. Niks aan te doen, de rest hoort er nu eenmaal van oudsher gewoon bij. 1800 gasten op je feestje zul je dus wat minder goed kennen, Kim. Ministerraad, staatssecretarissen, leden van de Eerste en tweede kamer, diplomaten, gasten van het parlement, noem maar op. Ach, niet het slechtste volk, maar voor een gezellig feestje toch niet de eersten waar je aan denkt. Toch, Kim?

Gelukkig heb je je 500 vrienden en vriendinnetjes nog. Minder dan op je facebook, maar toch. Helaas zitten de meesten wel helemaal achterin de kerk. Dat wil zeggen, zo’n 400 ervan. De rest mag wel lekker dicht bij je zitten. Gewoon even kiezen welke honderd je het allerleukste vind. Je zou misschien wel anders willen, maar dat kan helaas niet.  Protocol. Maak er net zo goed maar een leuk feestje van, Kim. Je wordt tenslotte niet elk jaar 27! Laat staan koningin…

Over dat laatste hoef je niet rouwig te zijn. Trouwens,  Willem heeft al een koningin. Dat wil zeggen, over drie dagen, want dan wordt ook zij gehuldigd. Koningin van een volk, die zij wist dat zou komen. Moeder van Amalia, die de Nieuwe Revu wist dat ze zou komen… sneu blaadje… en vrouw van onze Koning, die -soms een beetje dom- daarmee niet anders is dan al zijn onderdanen. In deze maatschappelijk en economisch barre tijden krijgen we met z’n allen gewoon wat we verdienen. Niet meer en niet minder. We zijn er zelf bij. Zo waarlijk helpe ons god.

Klein filosofietje

Het is al bijna helemaal donker buiten. Tegen tienen zit de eerste dag van het filosofie-weekend er op. Op het ISVW-landgoed in Leusden is de bar open. Eros Ramazotti klinkt op dit moment door de boxen. Met een koud witbiertje voor me op tafel overdenk ik de eerste dag.

Ik probeer voor mezelf te bedenken met welk gevoel ik nu hier zit. Tevreden, dat in ieder geval. Maar ook met een gevoel dat ik ergens getuige van ben geweest, waar ik de echte impact nog niet van kan overzien. Geen onprettige gedachte. Het is een gevoel van open mogelijkheden. Een herinnering komt bij me boven. Het moet in 1974 geweest zijn.

Ik heb even terug moeten tellen want ik meen dat het in de tweede klas van het Atheneum is. A2a, volgens mij, maar terwijl ik het opschrijf twijfel ik of het niet A2b was. Hoe dan ook, het is een klas waarin stevige karakters zitten. Niet alleen krachtig, maar ook onderling nogal van elkaar verschillend. Het is de tijd waarin de sfeer op school voor mij -nu terugkijkend- gesymboliseerd werd door een tweetal leerkrachten. Niet op grond van hun letterlijke aanwezigheid, maar wel door het gedachtengoed dat ik hen destijds al dan niet terecht toedichtte.

Voor mijn jaargenoten van toen; ik denk aan de geschiedenisleraar Juurlink en de Nederlands docent Pieter-Paul van Laake. Voor die laatste mag je ook Gerus van den Boomen lezen. Het contrast in sfeer van die tijd, dat wil ik er maar even mee aangeven. Een soortgelijk contrast tekende zich af in onze klas.

Het was de reden dat wij al heel vroeg voor Jeruzalembegrippen op werkweek mochten. In mijn herinnering zie ik mezelf op een conferentieoord, dicht bij Maastricht. De plaatsnaam herinner ik me even niet, maar de naam schiet me wel te binnen. Het was vormingscentrum De Klinkenberg of een naam van die strekking. Zometeen eens even googelen, dan vind ik de plaatsnaam misschien ook wel weer. Een vaag gevoel bekruipt me dat het misschien wel Meerssen was, maar dat kan ook goed door de huidige media-aandacht zijn, dat ik dat nu denk.

Raar hoe herinnering soms werkt. Want zoals ik hier nu zit, met m’n witbiertje, moet ik terugdenken aan de vormingsweek in 1974. Een foto die ik lang gehad heb van die werkweek, toonde mij in een typische denkhouding. Ik herinner me nog dat ik ook toen, tijdens die werkweek, een gevoel had van onbestemd begrip.

De verhalen en opdrachten van die werkweek. De gesprekken en de tijd daartussen. Het gevoel dat het goed was, zonder te weten waarom. Het idee dat ik er nog wel achter ging komen, waarom die aanwezigheid goed voelde. Het was een diffuus besef van een basis die er die week werd gelegd. Niet goed te duiden, maar wel een prettig gevoel.

Zo zit ik hier nu weer. Vijfendertig jaar later en geen spat veranderd, realiseer ik me. Nog een slok van mijn witbiertje. Dát is wel een verschil met toen, maar verder… Het zit wel goed. Een goed gevoel, dat tegelijk ook wel confronterend is, zonder op dit moment te kunnen zeggen waarom.

Is het herkenning, omdat er vandaag veel over ’verhalen in de filosofie’ is verteld? Is het de constatering dat er veel meer mensen zijn zoals ik, die het ook niet precies lijken te weten, maar die in ieder geval op een positieve manier op zoek zijn? Kleine levensvragen waar ongetwijfeld kleine antwoorden op te vinden zijn. Misschien vormen die samen wel één groot antwoord? Wie zal het zeggen. We hebben morgen nog een dag. En daarna hopelijk ook nog een aanzienlijk aantal.

Een gebreide lappendeken

lappendekenElke lus is door haar handen gegaan. Elke steek heeft ze zelf op de naald gezet. Twintig achterelkaar en daarna twintig naalden gebreid. Eén naald links en dan eentje rechts. Elk lapje dat zo ontstond, heeft ze bewaard totdat er voldoende waren voor een lappendeken. Zo’n lappendeken erfde ik in 1978. Het was het jaar dat mijn moeder overleed, nu bijna 35 jaar geleden. Zolang al… en die deken heb ik nog.

Ik herinner me mijn moeder als een zorgzame vrouw. Maar ook als een vrouw met zorgen. Ze kwam uit een ouderwets groot gezin, met een traditionele rolverdeling. Haar broers mochten gaan studeren. Voor haar en haar zussen was dat niet weggelegd. Bekwamen in huishoudelijke taken, dát was veel belangrijker, vonden haar ouders. Niet ongewoon in die tijd. Leren koken, schoonmaken en naaldvakken. Dáárin mocht ze uitblinken, ook al was dat min of meer gedwongen. En uitblinken, dat dééd ze. Toen ze jaren later met mijn vader trouwde, werden dat zeer gewaardeerde eigenschappen. Vooral voor haar omgeving.

Mijn moeder werd negen keer zwanger. Op twee miskramen na was het een voorbeeldige kinderrij. Bijna elk jaar één. Ik was vijfde van zeven. De gezinssituatie en de tijd van toen vergden veel van haar. Téveel soms. Misschien was het de stress van die tijd. Misschien was het de slepende ontevredenheid over niet vervulde levensdoelen. Misschien wel een combinatie van beide. Wie weet. Wat ook precies de oorzaak was, mijn moeder werd manisch depressief. Zo nu en dan moest ze daarvoor zelfs worden opgenomen in St. Anna in Venray. In 1978 was ze daar ook.

Het was mijn examenjaar. Ik zat in Venray op school en kon mijn moeder daarom makkelijk en vaker bezoeken. Als ik er aan terug denk zie ik de beelden weer voor me. Als scenes van een film waarin zij vaak ongewild de hoofdrol had. Ongewild, omdat het script soms onnavolgbare wendingen nam. Eén scene kwam vaak terug. Mijn moeder die aan het breien was. En ik, die haar bij mijn bezoeken steeds van nieuwe restjes wol voorzag, zodat ze ook kon blíjven breien. Want die deken moest af.

Overzichtelijke lapjes in een bij vlagen losgeslagen leven. Het breiwerk gaf haar houvast, denk ik nu. Maar het voorkwam niet dat ze op een dinsdag -het was 9 mei 1978- aan een acute longembolie overleed. Nog zie ik mijn vader zijn schoen strikken toen hij thuis kwam en het mij vertelde. ‘Moeder is dood…’. Een traan viel precies op de lus van de veter die hij in zijn handen had.

Herdenken. Ieder doet dat op zijn of haar manier. Zelf heb ik veel aan de symboliek van de dingen die op mijn pad komen. Die ene natte veterlus in de hand van mijn vader bijvoorbeeld. Of de honderdduizenden lussen die door mijn moeders handen gingen. De lappendeken die daardoor ontstond. Die deken, waar nu mijn kinderen warm onder wegkruipen, als ze draadloos aan het internetten zijn op hun mobiel.

De lappendeken heeft in 35 jaar heel vaak haar warme dienst bewezen. Door het vele gebruik kwamen er slijtageplekken in het breiwerk. Links en rechts vielen er gaten. Steken lieten los. Maar de warmte, die bleef. Onlangs heeft mijn vrouw de deken aan een grondige restauratie onderworpen. Steken opgehaald, gaten gedicht en herstelplekken onzichtbaar weggewerkt met gehaakte bloemen. Het voelt alsof er nu nóg meer warmte in de deken zit.

Herdenken. De gebreide lappendeken brengt herinneringen terug. Verdrietige maar ook hele fijne. En mooier nog dan de deken zelf is de warme genegenheid die in haar ligt besloten. Liefde die zij er lus voor lus in heeft gelegd. Telkens weer. Daar denk ik aan terug. Aan dát gevoel dat nu met gehaakte bloemen extra is onderstreept. De kille kou van de dood wint het nooit van de warmte van haar deken.

Vage tekst

Everybody get up! I hate these blurred lines… De laatste twee woorden vormen de titel van een pakkend liedje, waarin deze twee zinnetjes bij herhaling voorkomen. Zoek maar eens op. Robin Thicke heeft het bedacht.

Nooit eerder van gehoord. Dat wil zeggen, tot een paar dagen geleden, toen ik het via Facebook voorbij zag komen. Dion prees het aan en hij had het weer van zijn dochter aangeprezen gekregen. Everybody get up, dus eigenlijk. Lekker liedje.

Ik zocht wat inspiratie om een stukje weg te kunnen schrijven. Zo kwam ik bij dat liedje. Associatief dingen aan elkaar schrijven. Schrijvend denken. Nog zonder goed te weten welke regels er verschijnen. Een beetje vaag dus eigenlijk en jawel, daar is ie al… blurred lines!

Het werkt bijna altijd. Of het zinvol is, is een tweede. Maar ook daar kun je schrijvend over nadenken. ’I hate those blurred lines’. Compleet uit het verband van het liedje getrokken, maar dat mag bij schrijvend denken. Dat maakt het leuk en verrassend.

Vage regels -blurred lines- heb ik dus vrij doorvertaald naar onduidelijke tekst. ’ik haat die onduidelijke tekst’ klinkt wat zwaar, maar de neiging om te willen verduidelijken is er wel. Behalve schrijvend denken ook denkend schrijven dus.

Nadenken en schrijven over wat ik niet duidelijk zie. Een poging om tegengesteld aan ’blurred’ to the point te komen. En dan merken dat het deze keer niet lukt. Zoals het zo vaak bij andere pogingen niet gelukt is. Denk ik… Wel een leuk liedje. Blurred lines.

Groenewoudstraat 4

Aan de deur van haar kamer heeft ze een poster opgehangen. ‘Bent u degene die een keer zin heeft om met mij een terrasje te pikken?’ heeft ze er met mooie sierletters opgeschreven. Een medebewoner heeft een soortgelijke poster aan zijn kamerdeur. ‘Bent u degene die een keer zin heeft om met mij muziek te gaan luisteren?’

Ik ben op Groenewoudstraat 4. Het woonhuis van acht cliënten van Zorggroep Dichterbij. Ze hebben vandaag, zaterdag 16 maart, een open dag. Hun woning is verbouwd en dat willen ze laten zien. Eerst aan de buurt in de straat en aan genodigden. Later die dag aan familie, vrienden en bekenden. Het gemeentehuis, als allergrootste buur, is voor de ochtend uitgenodigd. De uitnodiging is via de afdeling Samenleving van de gemeente binnengekomen. Vanuit die afdeling mag ik me vanaf 1 februari beroepsmatig bezighouden met de communicatie rondom de Kanteling Maatschappelijke Ondersteuning. Onder andere om die reden ben ik gaan kijken. Maar ook omdat ik gewoon nieuwsgierig ben hoe het er binnen uitziet, na de verbouwing.

Elke ochtend fiets ik langs hun woonhuis, als ik naar mijn werk ga. Heel vaak zie ik de bewoners naar buiten komen. Begeleid stappen ze in hun busje en worden ze naar verschillende plekken van dagopvang gebracht. Een gewone, alledaagse gang van zaken voor niet-alledaagse, ongewone mensen, denk ik dan vaak. Mezelf meteen realiserend dat ongewoon en gewoon hele relatieve begrippen zijn. Ook dat gegeven maakt me nieuwsgierig naar de leefwereld van ‘de buren’. Hoe ziet hun ‘maatschappij’ eruit en wie zijn het die hen daarin ondersteunen? Ook ben ik nieuwsgierig hoe hun leefwereld beïnvloedt wordt door datgene dat wij beroepsmatig de Kanteling noemen.

Kanteling Maatschappelijke Ondersteuning, oftewel Kanteling MO. Een verandering in de manier van denken over zorg en welzijn, ingegeven door maatschappelijke ontwikkelingen zoals krimp en vergrijzing. Uit stapels beleidstukken heb ik bovendien geleerd dat wezenlijke onderdelen van de zorg, straks niet meer door het Rijk, maar door de gemeente moet worden uitgevoerd. De wet op de Jeugdzorg, delen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, met de klinkende afkorting AWBZ en de Participatiewet. Het zijn de drie, zogenaamde transities binnen het sociaal domein, opnieuw in prachtig ambtelijk beleidsjargon.

‘Bent ú degene die een keer zin heeft om met mij een cake te bakken? Weer een andere deur van een kamer op de bovenverdieping. De vader van een van de bewoners leidt me rond. Trots vertelt hij over de werkzaamheden die hij heeft mogen begeleiden. Mede dankzij zijn inzet is de trap en de lift op een véél logischere plaats gekomen. Ook op de bovenverdieping zijn de ruimtes nu functioneler. Hij, als lid van het oudercomité, is blij dat het comité mede haar stempel heeft mogen drukken op de uitvoering van de plannen. Ondertussen is het druk met buren en genodigden en vertrekt mijn trotse gids om anderen over de verbouwing te vertellen. Ik loop nog wat kamers van bewoners langs.

‘Bent ú degene die een keer zin heeft om met mij een wandeling te maken?’ Ook nu is de oproep op de poster vergezeld van een mooie foto van de bewoonster zelf. Het maakt de oproep direct. Ontdaan van elke opsmuk. Hier worden eigenlijk de vragen gesteld waar de hele Kanteling om draait, realiseer ik me. ‘Bent ú degene die een keer zin heeft om met mij naar een repetitie te gaan luisteren?’ Tussen haakjes heeft deze bewoonster er ‘koor’ achter gezet om haar wens nog concreter te maken. Haar medebewoonster, weer een kamer verder, heeft het woordje ‘kaarten’ tussen haakjes toegevoegd aan haar oproep: ‘Bent u degene die een keer zin heeft om met mij een potje te pesten?’. Ja, daar kun je maar beter duidelijk in zijn. Een lachend gezicht, met naam en telefoonnummer van de begeleiding maakt ook deze oproep af.

Bij de ingang is er een poster opgehangen, waarop de acht bewoners hun gasten gezamenlijk welkom heten. ‘Geniet van uw bezoekje’ staat erbij geschreven. Het is druk op Groenewoudstraat 4. De bewoners zelf lopen tussen alle bezoekers door en zoeken af en toe steun bij hun vaste begeleiders of bij de mensen die ze kennen. Het is goed om vanuit de gemeente kennis te maken met deze buren. Ik ben blij dat ik heb mogen zien waar het in de kern om gaat. Handig als ik maandag weer zo’n dik beleidsstuk door lees, waar niets in staat dat niet waar is, maar waarvan de inhoud met een paar posters is teruggebracht naar de essentie:

Ben ik diegene die voor een ander wat wil betekenen? Hoe méér mensen die vraag met ‘ja’ beantwoorden en die positiviteit daadwerkelijk omzetten in daden, hoe méér ongewoon, gewoon gaat worden. Wat nu voor veel mensen nog niet alledaags is, wordt dat straks wel. Door iemand te zijn die de vragen niet door anderen laat beantwoorden, maar die dat zelf doet. Bent u diegene?

De zin

Backspace. Klik, klik, klik. Mijn eerste zin ‘ik hoor kloppen bij de buren’, verdwijnt van achter naar voren en ik ben weer waar ik begon. Een valse start van mijn ‘action-writing’. Of toch niet. Een deur slaat er dicht. Een geluid dat eigenlijk al weer weg is als ik er echt naar luister. Onze ovenklok lijkt ineens van plan om alle doffe en minder zachte burenbonkjes te gaan ondersteunen.

Bestaat dat? ‘Action-writing’? Zoals een schilderij door een action-painter ter plekke gecreëerd wordt? Om zo ook, van het ene naar het andere moment, een verhaal te laten ontstaan? Een verhaal met zeggingskracht? Misschien is het een vergelijkbare maak-drang? Ziet de schilder in zijn hoofd al zijn meesterwerk op het nog lege doek? Of voelt hij bij de eerste verfstreek al de pijn van de beperking?

Een eerste zin schrijven en die dan meteen laten verdwijnen. Opnieuw en opnieuw, totdat je besluit om die eerste zin te laten staan en te gaan werken aan een tweede. Werk hoeft niet perse moeilijk te zijn, maar zo uit elkaar getrokken is makkelijk toch anders. En voor wie? Wat gaat het opleveren als ik voortdurend bij het wit tussen woorden wegdroom? Of nadenk? Naar buiten kijk en een paraplu voorbij zie wandelen? Mijn ovenklok in cadans hoor tikken met de toetsen van mijn Xenos-toetsenbordje. Waarvóór?

Zo vaak heb ik het in mijn hoofd al opgeschreven. En nog nooit gelukt om vast te leggen met woorden. Met minder denken en méér doen doe ik een poging. Telkens weer. Tikkend op toetsen, nú zelfs op het ritme van de regen, maar zo vaak tevergeefs. En toch… eens zal het er staan. Tot mijn eigen verbazing en geluk. Dan lees ik terug wat ik wilde zeggen. Gaat er een deur zachtjes open in mijn hoofd. Door het kloppen van mijn hart.

Omdat ik wèl heel veel van je hou.

Universum

Een verhaal voor het kwartaalcafé. Een keer in de drie maanden in café Cambrinus in Horst, van Jan en Henny. Een aantal gelijkgestemden bedenkt bij een themawoord een verhaal. Daar hebben ze drie maanden voor, maar dan komt de avond om het verhaal aan elkaar te vertellen. Elke keer weer een heerlijke (taal)avond. Vanavond was het themawoord ‘Universum’. Hieronder mijn bijdrage.

 

Universum

‘Het universum begint waar ik zelf ophoud’. Zo. Laat die maar eens even binnenkomen. Dat is een beetje ‘ik denk, dus ik besta’, maar dan voor beginners zeg maar.

Al weken probeer ik iets slims te bedenken om mijn verhaal voor vanavond aan op te hangen. Op zoek naar wat ik met het themawoord ‘universum’ kan doen. En om zes minuten over twaalf, dinsdag op woensdag, schiet me die zin te binnen. ‘Het universum begint waar ik zelf ophoud’. Opschrijven, dacht ik. Dan hebben we die alvast. En nu maar kijken of we er ook iets mee kunnen…

Dan gaat het snel. Het verhaal begint vrij vlot zijn eerste vorm te krijgen. Alleen al door een beetje te spelen met mijn zelfbedachte stelling. ‘Het universum begint waar ik mij zelf ophoud’. Ook leuk. Eén woordje verschil slechts en toch meteen ook een wereld. Ik plaats ‘mij’ in het universum. Het geeft de stelling nog meer een persoonlijke twist. En het woord ‘ophouden’ krijgt een andere dimensie. Het heeft nu met ‘ergens zijn’ te maken, waar het in de beginstelling nog de betekenis had van ‘niet meer doorgaan’. Afijn. Even vasthouden dat verschil.

‘Mij’, daar draait het nu om. Het hele universum. Oneindig groot en door het toevoegen van het woordje ‘mij’ in de stelling, bevind ik me daar middenin. Dat voelt in eerste instantie groots, maar, even doordenkend, vooral ook heel klein tegelijk. Het maakt mij namelijk zo nietig. Tot op een punt dat het eigenlijk geen naam meer mag hebben. Stel je zelf eens even voor als het middelpunt van het oneindige…. Omdat het oneindige van je zelf uit bekeken aan alle kanten alsmaar doorgaat, word jij relatief gezien steeds kleiner. Op den duur ben je zo onwaarschijnlijk klein. Ja, dan ben je eigenlijk niets meer en kun je net zo goed meteen ophouden. Daarmee zijn we weer bij de eerste regel van mijn verhaal: het universum dat begon waar ik ophield.

Dat schiet niet op, dus maar even een stapje terug. Het moet tenslotte nog een verhaal worden, niet dan? Het draaide om mij, dat universum. Maar het draait ook om jou, of om jou. Eigenlijk draait het universum dus om ons. Het universum begint waar wij ons ophouden. Hier dus, in kwartaalcafe Cambrinus. Als nieuwe middelpunt van het universum. Maar ook dan. Zo klein in het oneindige dat het opnieuw geen naam mag hebben. Ook Cambrinus is niets in het machtig grote universum. Dat is echter moeilijk te verteren. Sterker nog, je voelt steeds beter aan dat eigenlijk het tegendeel waar is. Hé Jan? Maar ja, de wetten van het universum lijken onverbiddelijk. Nog wat taalspielerei misschien? Wat als we het nou eens niet hebben over ophouden, maar juist over doorgaan? En niet over beginnen, maar over eindigen. Een soort taalkundige dubbele ontkenning, waardoor ik mijn stelling anders laat klinken, terwijl er in feite niets aan veranderd..

Inplaats van een universum dat begint waar ik ophoud, krijgen we een universum dat eindigt waar ik doorga. En waar ik door ga, sluit het universum steeds weer het vacuüm rondom mij. Waar wij doorgaan sluit het rondom ons. In géén tijd, oneindig vaak en telkens weer. Daarover door filosoferend wordt het universum een soort van omgekeerd vacuüm. Inhoudsloos gevuld met alles. Of bomvol gevuld met leegte. Met onbegrepen kennis en begrip voor onwetendheid. Nietszeggende uitspraken naast sprakeloze zeggingskracht. Zomerse winters als herfstachtige lentes.

Allemaal in één universum. Tegenstellingen die er geen zijn. Of misschien ook wel. Dat maakt het universum zo mooi. Want daarmee zorgt het universum dat alles doorgaat, zelfs als het ophoudt. In het universum kan iets dat nog moet beginnen misschien al wel ooit ge-eindigd zijn. Of is wat eindig is tegelijk een nieuw begin. Zó fijn dat ik mij daar in mag ophouden. Ik ga door.

 

Vroege vogel

Laat ik deze keer eens beginnen bij de zon-gele jus d’orange die ik me zojuist heb ingeschonken. In een wolkenblauwe beker zie ik nu. Wacht, ik laat het even zien.

20130127-141854.jpg

Dat is een heel ander begin dan: ‘Het is een grijze dag.’ Toch? Maar het ìs een grijze dag en het regent. Weinig aan te doen. Op een zon-gele jus in een wolkenblauwe beker na. Dus dan maar zo. Shitweer.

Het is zondagmorgen en ik heb zojuist met mijn iPhone een vroege, natgeregende vogel gefotografeerd. Dat natgeregende concludeer ik omdat hij niet schuilde. Hij zat niettemin heerlijk op een hoekje van ons huis. Dat heerlijk interpreteer ik, omdat ik geen idee heb van de gemoedstoestand van de merel. Het beestje had geen jus, dat zag ik wel, maar leek daar geen last van te hebben. Water genoeg.

20130127-142205.jpg Berusting is het woord dat me te binnen schiet, al schrijvende. Het verschil tussen het denkende zijn en het zijn in de meest elementaire vorm. Niet de bedachte berusting, maar die zonder enige bijbedoeling of associatie. Geen herinnering of toekomstbeeld. Het simpele ‘er zijn’, zoals een merel, natgeregend op de hoek van een huis. Wègvliegen, als je wìl wegvliegen. Niet meer en niet minder. Zonder jus, dat dan weer wel…

Maar ook zonder de gedachten over acht Nederbelgen, waarvan ‘we’ er al vijf hebben. Zonder het bijtende cynisme in de column van Youp van het Hek gisteren. Die bijna berustend over wantoestanden in de gezondheidszorg schrijft, waar ‘we’ met z’n allen aan zijn overgeleverd. En er lijkt geen ontkomen aan. Het valt allemaal als regen op een natte merel.

Die daar niet mee zit, overigens. Zittend op de hoek van ons huis, valt de regen mee en tegen tegelijk. Hij kan er toch niks aan doen. Zijn wereld is landen tussen blijven en wegvliegen. En alles daartussen. Meer is er niet. Niet meer dan merel, zeg maar.

Vandaag vroeg begonnen met alvast alleen maar zijn. Maar morgen, als de zon gaat schijnen, de veren droog zijn, dan wordt er gezongen. Ook vroeg en zo vaak als maar kan. Op een wolkenblauwe dag met een jus-gele zon.

Nieuwe herinneringen

Je toekomst begint op dat punt in je leven waarop je vooral herinneringen ophaalt. Deze mooie zin haalde ik uit de column van Hanna Bervoets in de Volkskrant van vanochtend. In vergelijking met het verleden, schrijft ze, valt het heden altijd tegen. We maken vroeger mooier om met onszelf te kunnen leven, is haar verklaring. Steeds maar nieuwe herinneringen blijven maken, besluit ze haar column, om de toekomst zodoende voor later te bewaren.

Hanna is een van mijn favoriete columnisten. En ook nu weer zet haar column aan tot mijmering. Het is weliswaar háár uitgestelde toekomst waarover ze schrijft, vanuit haar eigen meegemaakte of goed bedachte belevenissen. Maar is het misschien ook mijn toekomst, vraag ik me af, wannneer ze die in mooie volzinnen koppelt aan andere tijdsbegrippen als heden en verleden. Dát ik me dat afvraag is de kracht van haar column. Ik vind het vooral mooi hoe zij steeds vanuit haar eigen ervaringen bij mij dit soort vragen oproept. Haar beschrijvingen die telkens weer op herkenning stuiten. Herkenning met een glimlach over zoveel observatie- en relativeringsvermogen. Tot zover over een van mijn helden. Nu terug naar mezelf..

Wanneer begon mijn toekomst? Of moet die -zoals het woord eigenlijk bedoeld is- nog altijd gewoon beginnen? Ik weet dat ik heel veel moeite heb om ‘ad hoc’ details uit mijn verleden terug te halen naar het heden. Toch de essentie van herinnering, lijkt me. Misschien is het ook wel neurologisch te verklaren, maar wie weet, biedt het moeilijk ophalen van herinnering ook wel een gemakkelijke ingang naar de toekomst. Niet te lang stilstaan bij wat er was. Nieuwe herinneringen maken, zoals Hanna. Ik kan me er wel iets bij voorstellen.

Alleen sneu dat daarmee het heden wat wordt ondergesneeuwd. Nou ís dat ook een wat vaag moment, superkort, tussen verleden en toekomst, maar toch. Nu ik er zo over nadenk, is het zowél het einde van het verleden als het begin van de toekomst. En wat nog mooier is. Alleen vanuit het heden kun je naar believen terug en vooruit kijken. Daarmee krijgt het heden zoveel meer inhoud. Ik probeer het voor me zelf nog visueler te maken. Zou je kunnen zeggen dat zowel verleden alsook toekomst in het heden hun oorsprong vinden? Ik zie een soort zwart gat voor me, waaruit niets kan ontsnappen, omdat alles er in besloten ligt. Misschien moeten we het heden in analogie daarmee definieren als een ‘wit gat’. Dat klinkt vriendelijker en roept minder de negatieve associatie op van eindigheid. En dan zijn er ook weer nuanceringen mogelijk. Tussen een zwart en een wit gat liggen wel drie keer vijftig tinten grijs. Op plek 1, 2 en 3, zag ik vanmorgen ook in de Volkskrant.

In de Limburger las ik dat mijn dorpsgenoot Chrit Driessen gisteren in eerste instantie gedeeld nr. 1 was geworden. En op één puntje na, uit het nog verdere verleden, uiteindelijk tweede werd van Limburg. Ik heb hem vanmorgen een mailtje gestuurd met de welgemeende felicitaties. Over een half uur komt een monteur een nieuwe vaatwasser installeren, zodat we in de toekomst weer verlost zijn van het betere handwerk. Tot die tijd tik ik nog even verder aan deze column. Zou die trouwens ook iemand aanzetten tot mijmering, vraag ik me af?

Ach, de tijd zal het leren. We zullen het zien. Een moment van herkenning ligt maar héél even in het heden. De rest is geschiedenis, lees je dan vaak. Doctorandus P. vatte het perfect samen: De geschiedenis kan veel voldoening schenken als men van nature pessimistisch is. Dergelijke zinnen wakkeren het optimisme in mij aan. Zoals Hanna dat ook doet, met háár zinnen. Het zijn momentopnames, maar ze kleuren het verleden en de toekomst. Nieuwe herinneringen. Steeds weer. Gelukkig wel.