Elke lus is door haar handen gegaan. Elke steek heeft ze zelf op de naald gezet. Twintig achterelkaar en daarna twintig naalden gebreid. Eén naald links en dan eentje rechts. Elk lapje dat zo ontstond, heeft ze bewaard totdat er voldoende waren voor een lappendeken. Zo’n lappendeken erfde ik in 1978. Het was het jaar dat mijn moeder overleed, nu bijna 35 jaar geleden. Zolang al… en die deken heb ik nog.
Ik herinner me mijn moeder als een zorgzame vrouw. Maar ook als een vrouw met zorgen. Ze kwam uit een ouderwets groot gezin, met een traditionele rolverdeling. Haar broers mochten gaan studeren. Voor haar en haar zussen was dat niet weggelegd. Bekwamen in huishoudelijke taken, dát was veel belangrijker, vonden haar ouders. Niet ongewoon in die tijd. Leren koken, schoonmaken en naaldvakken. Dáárin mocht ze uitblinken, ook al was dat min of meer gedwongen. En uitblinken, dat dééd ze. Toen ze jaren later met mijn vader trouwde, werden dat zeer gewaardeerde eigenschappen. Vooral voor haar omgeving.
Mijn moeder werd negen keer zwanger. Op twee miskramen na was het een voorbeeldige kinderrij. Bijna elk jaar één. Ik was vijfde van zeven. De gezinssituatie en de tijd van toen vergden veel van haar. Téveel soms. Misschien was het de stress van die tijd. Misschien was het de slepende ontevredenheid over niet vervulde levensdoelen. Misschien wel een combinatie van beide. Wie weet. Wat ook precies de oorzaak was, mijn moeder werd manisch depressief. Zo nu en dan moest ze daarvoor zelfs worden opgenomen in St. Anna in Venray. In 1978 was ze daar ook.
Het was mijn examenjaar. Ik zat in Venray op school en kon mijn moeder daarom makkelijk en vaker bezoeken. Als ik er aan terug denk zie ik de beelden weer voor me. Als scenes van een film waarin zij vaak ongewild de hoofdrol had. Ongewild, omdat het script soms onnavolgbare wendingen nam. Eén scene kwam vaak terug. Mijn moeder die aan het breien was. En ik, die haar bij mijn bezoeken steeds van nieuwe restjes wol voorzag, zodat ze ook kon blíjven breien. Want die deken moest af.
Overzichtelijke lapjes in een bij vlagen losgeslagen leven. Het breiwerk gaf haar houvast, denk ik nu. Maar het voorkwam niet dat ze op een dinsdag -het was 9 mei 1978- aan een acute longembolie overleed. Nog zie ik mijn vader zijn schoen strikken toen hij thuis kwam en het mij vertelde. ‘Moeder is dood…’. Een traan viel precies op de lus van de veter die hij in zijn handen had.
Herdenken. Ieder doet dat op zijn of haar manier. Zelf heb ik veel aan de symboliek van de dingen die op mijn pad komen. Die ene natte veterlus in de hand van mijn vader bijvoorbeeld. Of de honderdduizenden lussen die door mijn moeders handen gingen. De lappendeken die daardoor ontstond. Die deken, waar nu mijn kinderen warm onder wegkruipen, als ze draadloos aan het internetten zijn op hun mobiel.
De lappendeken heeft in 35 jaar heel vaak haar warme dienst bewezen. Door het vele gebruik kwamen er slijtageplekken in het breiwerk. Links en rechts vielen er gaten. Steken lieten los. Maar de warmte, die bleef. Onlangs heeft mijn vrouw de deken aan een grondige restauratie onderworpen. Steken opgehaald, gaten gedicht en herstelplekken onzichtbaar weggewerkt met gehaakte bloemen. Het voelt alsof er nu nóg meer warmte in de deken zit.
Herdenken. De gebreide lappendeken brengt herinneringen terug. Verdrietige maar ook hele fijne. En mooier nog dan de deken zelf is de warme genegenheid die in haar ligt besloten. Liefde die zij er lus voor lus in heeft gelegd. Telkens weer. Daar denk ik aan terug. Aan dát gevoel dat nu met gehaakte bloemen extra is onderstreept. De kille kou van de dood wint het nooit van de warmte van haar deken.