Ik werd vanochtend wakker met een herinnering in mijn hoofd. Een helder beeld uit 1994. We woonden toen op de eerste verdieping, boven Zeeman en onze dochter Pip was net geboren. Daarom weet ik het jaartal nog. Ze had een eigen kamertje, want er waren veel kamers op die bovenverdieping. Vroeger woonde er de familie Slots, die beneden een kledingzaak hadden, als ik me niet vergis. Ik zag in mijn herinnering de woonkamer weer voor me. Die keek uit op de Kerkstraat en als je heel dicht bij het raam ging staan dan kon je ook sportzaak Meulendijks zien liggen.
Ik probeerde me de andere ruimtes voor de geest te halen. Dat lukte vrij aardig. In gedachten liep ik door de lange gang en opende links en rechts de deuren van vroeger. Elke kamer zag ik weer voor me. En elk beeld leidde naar een andere visuele herinnering. Zo ben ik in gedachten kamer voor kamer ingewandeld en het verbaasde me een beetje dat ik, liggend in bed met mijn ogen dicht, nog zoveel details voor me zag.
Nou weet ik dat er een gigantisch grote zolderverdieping boven al die kamers lag. Het vreemde was, dat ik mij niet meer kon herinneren hoe we daar vanuit de eerste verdieping konden komen. Dat intrigeerde me. Het zal ook een deur zijn geweest die naar een trap leidde, maar dat beeld in mijn geheugen bleef zwart. Ik heb daar verder niet al te veel aandacht aan besteed, maar ik nam we wel voor om dat hiaat in mijn geheugen, door mijn vrouw te laten completeren.
Het feit dat ik zo gedetailleerd beelden in mijn hoofd kan produceren die 27 jaar geleden in een jaar tijd zijn ontstaan, vind ik opmerkelijk. Maar de missende link naar een van die beelden, de zolder, verbaast me nog meer. Tegelijk realiseer ik me, dat juist het ontbreken van een herinnering veel meer past bij de kwaliteit van mijn geheugen. Waar vrienden moeiteloos details uit hun hele leven, met jaar en dag, namen en rugnummers kunnen reproduceren, blijft mijn geheugen in dat soort situaties altijd oorverdovend stil.
Wel losse beelden. Fragmenten uit mijn leven die zich soms als in een film in mijn hoofd afspelen. Af en toe met, maar heel vaak ook zonder geluid. Registraties van toen. Het camerastandpunt van al die beelden ben ik altijd zelf, realiseerde ik me vanochtend. Het zijn shots, vanuit mezelf gemaakt. Via de lenzen van mijn ogen. Maar zonder duidelijk script, blijkbaar.
Hoe zou dat bij anderen werken, vraag ik me af. Zouden mijn vrienden bij het maken van hun levensfilm bij elke scène ergens in hun hoofd ook een soort van storyboard hebben? Waarop tijdstip en gebeurtenis staan vermeld, zodat beelden allemaal geïndexeerd bewaard blijven? Een eigenschap die in mijn genen niet ingebakken is?
Ach ja, alleen beelden is ook heel mooi. En gevoelens trouwens. Ook die herinner ik me vaak heel goed. Maar die deur naar de zolder…
Zojuist mijn vrouw gevraagd. Wat denk je? Zij kon zich alles herinneren. Alles, behalve… die deur naar de zolder! Nu is er nog maar één hoop. Dat nazaten van de familie Slots mij laten weten waar die deur zit. Of wacht, we bellen er een keer aan en vragen het de huidige bewoners. Vinden ze misschien wel leuk en ontstaat er een leuk gesprek. ‘n Keer wat anders dan corona…
Eergisteren zou mijn moeder 91 jaar zijn geworden. Toen ik daar die ochtend bij stil stond, realiseerde ik me dat ze op een paar jaar na bijna net zo lang dood is als dat ze heeft geleefd. Mei 1978 is ze overleden, ongeveer een maand voor haar 49e verjaardag. Ik was toen net 18 geworden. 42 Jaar geleden, afgelopen donderdag 9 juli.
Op diezelfde dag, in de vroege avond, hebben Dion Stoop en ik bij het houten beeld ‘Infinity’ een gedicht geplaatst, uitgestanst in staal. Het beeld is gemaakt door Roel van Wylick, die (zieke) bomen omtovert tot ware kunstwerken. Het beeld ‘Infinity’ staat bij de ingang van hospice Doevenbos. Een zieke eik leende daar zijn stam voor een tweede leven.
Bij dat beeld is dus nu mijn gedicht geplaatst. Speciaal gemaakt voor het Hospice en passend bij het beeld van het oneindigheidsteken. Maar toevallig nu net geplaatst op de verjaardag van mijn moeder. Ik hou wel van de symboliek en de samenloop van omstandigheden. Er zijn weinig jaren voorbij gegaan dat ik op haar verjaardag niet even aan haar gedacht heb. Maar nog nooit zijn mijn woorden op die dag in staal gevangen en bij de oneindigheid geplaatst.
‘Er is één lettertje niet helemaal gelukt’, vertelde Dion. Hij bedoelde dat de smalle dwarsverbindingen naar de binnenrondjes van gesloten letters overal heel verfijnd waren aangebracht. Op één lettertje na. Een ‘g’ miste z’n binnenrondje. Geen probleem. Met wat fantasie zou je er zelfs een 9 in kunnen zien. Één negen, tussen al die woorden. Van één en negen kun je ook het getal 91 maken. Ja, ik hou wel van de symboliek en van de samenloop van omstandigheden. Omdat ze jarig had kunnen zijn en 91 zou zijn geworden… het gedicht ook voor haar
de eindigheid voorbij waar tranen kunnen drogen
daar vliegt een duif van jou naar mij tot achter regenbogen
daar waar de zon de regen raakt zal ik nog naar je kijken
oneindig ver maar toch dichtbij tot waar mijn ogen reiken
van her naar der van jou naar mij oneindig ver en nooit voorbij
Ik zie haar nog voor me als de jongste van drie mooie zussen. Sharon. Verscholen achter de benen van haar moeder. Van daaruit keek ze ons met grote ogen aan. Soms knipoogden we dan naar haar en dan glimlachte ze. Haar vader was eigenaar van een café en wij zaten daar als opgeschoten pubers vaak aan de tap. Boven het café woonden ze. Zijn vrouw en hun drie dochters waren meestal boven. Babs, Sharon, Jessica en Natascha. Zo nu en dan kwamen ze naar beneden, om vervolgens naar buiten te gaan. De dingen doen die jonge meiden doen. Naar vriendinnen, spelen, sportclub. Dat was toen. En nu? Nu is alles anders.
Het beeld uit mijn herinnering is bijna veertig jaar oud. Sinds hun vader en moeder destijds stopten met het café en hun geluk elders in de wereld zochten, ben ik de zussen uit het oog verloren. Zij vlogen uit, terwijl hun ouders uiteindelijk toch weer in Horst terecht kwamen. De laatste jaren kwam ik hun vader regelmatig tegen, als ik door Horst wandelde en hij toevallig net ook een ommetje maakte. Hun moeder zag ik zo nu en dan, op de fiets of in de winkel. Ze waren niet meer bij elkaar, maar al die tijd wel verbonden door hun drie meiden.
Eergisteren, donderdag 2 april, kwam ik hem weer tegen. Hij stond buiten de Hema te wachten en op anderhalve meter afstand spraken we elkaar kort. Het ging niet goed, vertelde hij. Sharon lag in het hospice… ‘De hele familie is hier’, vervolgde hij. ‘Maar door de corona kunnen we niet eens bij haar zijn’. Even was het stil. Het was een kwestie van dagen, vertelde hij verder, en misschien was dat ook maar beter. Zijn ogen stonden dof en de pijn klonk door in zijn stem. ‘We kunnen de kinderen niet eens knuffelen om ze te troosten’… De anderhalve meter was ineens zowel harde werkelijkheid als totaal misplaatst. Te ver voor een hand op de schouder. Ik heb hem, ondanks die anderhalve meter, veel kracht toegewenst. Met een ‘we zien elkaar’ gingen we uiteen.
Gisteren, vrijdag 3 april, is Sharon gestorven. Sinds gisteren zie ik steeds het beeld voor me van dat meisje dat ons met grote ogen aankeek. Ze zal toen drie of vier jaar oud zijn geweest, misschien vijf. Af en toe vroeg ze aan haar vader of ze naar buiten mocht om te spelen. Meestal mocht dat wel, na het maken van duidelijke afspraken. En Jessica of Natascha moesten dan op haar letten. Vader sprak de meiden streng toe, maar knipoogde dan, zonder dat zijn dochters het zagen, naar ons aan de tap.
En nu, bijna veertig jaar verder…onwerkelijk. Vorige zomer hebben Jack en ik een paar keer op een terras in het centrum gezeten. Ik herinner me die keer dat we op het terras van het café zaten waar hij in de vorige eeuw eigenaar van was. Zijn dochter Jessica was er toen bij. Even overgekomen van Mallorca, voor bezoek. Aan haar ouders en haar zussen. Nu, nog geen jaar later, is ze er weer. Net als Natascha, die volgens mij in Amsterdam woont. Ze zijn er weer, zoals ze er veertig jaar eerder ook altijd waren om op Sharon te letten als die naar buiten ging.
De komende tijd is alles anders. Anderhalve meter lijken kilometers als je een arm om een schouder wil leggen. Anderhalve meter is onoverbrugbaar ver om een knuffel te geven. Sinds gisteren is Sharon weer buiten. De afstand van de aarde naar de zon overbrugt ze nu in de tijd van een knipoog. Die anderhalve meter zijn voor haar sinds gisteren een lachertje. Vanaf waar ze nu is let zij voortaan op haar zussen. Let ze op iedereen die in de voorbije jaren in haar leven kwam. Let ze op Richard, op haar zoons. Op haar vader en moeder. Sharon is buiten. En op alle momenten in de toekomst vooral steeds heel dichtbij. Als je het nodig hebt, geeft ze je een knipoog…
Voor Jack, Babs, Natascha en Jessica, Voor Richard, de kinderen en iedereen die Sharon heeft gekend
ik zie je in een mooi wit licht geheeld, vol kracht, je zweeft
ik zie je met m’n ogen dicht je speelt, je lacht, je leeft
Vandaag is Pip jarig en vanavond gaan we er vlaai eten. Gisteren belde ze nog, vlak voordat ik voor haar en voor mij chinees zou halen. Dat hadden we eerder die middag telefonisch al afgesproken. ‘Neem je alsjeblieft ook twee eieren mee? Dan kan ik arretjescake maken, voor morgen’.
Het kan zijn dat we vanavond, tijdens het verjaardagsbezoek, arretjescake eten inplaats van vlaai. Aardige bijkomstigheid: Tot gisteravond had ik nog nooit bij de chinees binnen gezeten, met twee rauwe eieren in een tas. Zo zie je maar dat je in het leven iedere dag nieuwe dingen kunt meemaken.
Maar vandaag is ze dus jarig. Onze dochter Pip. Vanmorgen heb ik een grote ronde gewandeld en een aantal keren gedacht aan haar en haar zoveelste verjaardag. Aan de appjes die we vannacht, een paar minuten over twaalf, naar haar stuurden. Thea vanuit Den Bosch en ik vanuit Horst. Ik probeerde terug te denken aan al die andere verjaardagen in haar leven, maar merkte dat ik daar weinig actieve herinneringen aan had. En ik dacht na over een cadeautje, dat ik vanavond zou kunnen meenemen. Want ze was tenslotte jarig. Maar ook daar liet mijn fantasie me een beetje in de steek. En dan is wandelen wel prettig. Want toen ik bijna thuis was, wist ik het. Ik geef haar een verhaaltje. Of een gedichtje, naar aanleiding van het verhaaltje. Of allebei. Ze is het waard. Bij deze.
Verjaardagen. Elk jaar weer. Voor de één een unieke gelegenheid voor een wervelend feest, voor de ander een moment van bezinning. Weer een jaar erbij. Vaak een moment om tegelijk terug- en vooruit te kijken. Hoe wáren de jaren en hoe zullen ze worden vanaf nu? Dat laatste zal de toekomst uitwijzen. Maar het eerste deel van de vraag -hoe wáren de jaren?- daar is vanuit de herinnering mogelijk wel het een en ander over te zeggen.
Het fijne is dat wanneer je behept bent met een waardeloos geheugen, er fotoboeken zijn die je herinnering kunnen opfrissen. Dus die heb ik vanmiddag doorgebladerd, met in mijn achterhoofd het idee dat ik Pip wat herinneringen ga geven. Herinneringen aan verjaardagen van jaren geleden en van een aantal mooie momenten daar tussen in. Dat is vanavond. Nu al het gedichtje.
Proficiat, lieve Pip.
een getal op een kroon kleurrijk ongewoon steeds een jaartje erbij
taarten, slingers slagroom aan de vingers weer een kaarsje erbij
dus steeds blijven blazen en je alsmaar verbazen dat juist als vlammetjes doven je in wonderen mag geloven
wens zes-en-twintig of wens honderdelf: als vlammetjes doven zoek het vuur in je zelf…
Ze zat vast. Iemand uit de andere wereld had haar vastgebonden in bed! Roepen had al heel lang geen effect gehad, maar toch bleef ze het doen. Met volle kracht. Ze schreeuwde en hoorde zichzelf. Kreten die een mengeling waren van blinde paniek en uitzinnige woede. Keer op keer voelde ze hoe forse ademstoten haar stembanden passeerden. Ze kon niet anders dan volhouden. Iemand zou haar toch wel horen en haar komen bevrijden? Toch?
Misschien degene die zojuist bij het raam was gaan staan? ‘Heej!’ Als een zweepslag verliet de kreet haar mond. Ze zag alleen z’n donkere schaduw, omdat de felle zon de kamer in scheen. Geen beweging. Toen hij daarnet voorzichtig langs haar was geschuifeld was er een glimp van herkenning geweest. Was het… Of was het degene die haar had vastgebonden? Maar waarom had hij haar dan dat bakje druiven gegeven? Of was het toch… wacht eens… waren het wel druiven? Misschien was het in groen vruchtvlees verpakt gif? Of nee, met lucht gevulde bolletjes, bedoeld om haar op te pompen zodat de band om haar middel nog strakker kwam te zitten. De mensen van de andere wereld waren listig. En ze waren met veel.
‘Heej!!’. Opnieuw riep ze naar de persoon bij het raam. Impulsief en hard. Maar ze zag nauwelijks reactie. Dus bleef ze roepen. Tevergeefs. Het werd haar in één keer duidelijk. Weg ermee! Ze wierp het bakje druiven met kracht in de richting van het raam. Het spatte uiteen tegen de plank bij het voeteneinde van haar bed De schaduw bij het raam kromp ineen! Ha! Dat verklaarde veel. Het moest wel gif zijn! Met haar voet vertrapte ze één voor één de groene bolletjes. Het was ‘t enige juiste om te doen! Daar! En daar. Nóg een. Dáár!
In haar ooghoek zag ze de figuur bij het raam zich verplaatsen. Voetje voor voetje schoof hij langs de muur, in de richting van de deur. Hij vlucht, dacht ze, en het voelde als een overwinning. Toen hij in de deuropening stond en nog even omkeek, zag ze opnieuw zijn gezicht. Hoorde zij hem nu zachtjes ‘tot ziens’ zeggen? De vastbinder? De gifmenger? Tot ziens? Kwam hij weer terug dan? Maar wacht eens… was het niet… Klik!. De deur viel in het slot. Tegelijk vervaagde het beeld van zijn gezicht. En het was weg, nog voordat het in haar hoofd samenviel met de herinnering aan andere tijden. Het ‘tot ziens’ had wel heel bedremmeld geklonken.
Verklaren kon ze het niet, maar een intens gevoel van droefheid overviel haar. De tranen leken de storm in haar hoofd verder aan te wakkeren. Donkere gedachten en afwisselende vlagen van herinnering en angst joegen de golven van emoties tot ongekende hoogten. Ze moest hier weg! Dit was niet de plaats waar ze nu moest zijn. De groene massa aan het voeteneind leek zich naar haar toe te bewegen. Ze voelde het onder haar voet en ze zag het al op haar kuit. Paniek maakte zich van haar meester. Ze moest hier weg! Maar ze zat vast!
Met alles wat ze in zich had, schreeuwde ze het uit. Geen woorden meer, maar langgerekte kreten van wanhoop. Uit het diepste van haar binnenste werd de lucht langs haar stembanden keer op keer ruw naar buiten geperst. Hard en schurend klonken haar kreten. Hartverscheurend. Afgewisseld met snikkende ademteugen die haar longen weer probeerden te vullen. Ademteugen die niet opgewassen waren tegen de kracht van haar rauwe vertwijfeling.
Met een laatste krachtsinspanning zette ze aan voor een alles bevrijdende kreet. Op hetzelfde moment dat haar stembanden sloten en weer open wilden gaan, kleurde de lucht in haar longen volledig rood. Op slag viel ze stil. Het was een stilte die zo gauw en nieuw de ruimte vulde dat het harder klonk dan haar roepen een paar seconden eerder. Een rauwe, ruwe en steeds roder wordende stilte die, wrang genoeg, in de plotselinge rust wel werd gehoord.
Dat was toen.
Een roos viel bijna geruisloos van haar kist, toen die door het gangpad van de stille kerk naar buiten werd begeleid. Haar zoon raapte de rode bloem stilzwijgend op, om die terug te steken tussen de groene bladeren van het bloemwerk. Maar hij bedacht zich. Buiten, in alle vrijheid, rook hij aan de roos. De zoete geur deed hem -vreemd genoeg en tot zijn eigen verbazing- denken aan de geur van geplette druiven. ‘Mijn moeder’, dacht hij en keek omhoog. ‘Ze heeft me gezien’.
Ondertussen is het al meer dan drie jaar geleden. Mijn zus Trudy was een van de eerste gasten in Hospice Doevenbos. Ik herinner me dat we vanuit haar kamer samen naar buiten keken, naar de kastanjebomen in de tuin. Het was mei en het gras rondom de bomen was nog maar net ingezaaid. Een groene waas scheen over het donkere zand. Het regende licht die dag. Trudy zag het omdat de regen de rode stenen van het tuinpad wat feller deden opkleuren.
Haar gezondheid ging in een paar dagen snel achteruit. Haar verblijf in het Hospice duurde maar twee dagen. Twee dagen waarin ze zich liefdevol verzorgd wist en waar ze uiteindelijk, in het bijzijn van een broer en een zus, in alle rust is ingeslapen. We hebben haar afscheidsdienst verzorgd op de manier die ze zelf had aangegeven. Ongeveer een jaar later hebben we haar as uitgestrooid op een plek die ze ook nog zelf had uitgezocht. Tussen kastanjebomen en dichtbij een bospad. Vlakbij een houten picknicktafel en een grote waterpartij. Ik kom daar sindsdien met zekere regelmaat.
Vorige week nog was ik er, om inspiratie op te doen voor het verhaal dat ik u nu aan het vertellen ben. Het was de eerste plek waar ik aan dacht, toen ik van de themawoorden ‘bomen’, ‘bladeren’ en ‘loslaten’ hoorde. Zeker in deze tijd van het jaar, waarin de herfst prachtige kleuren geeft aan bomen en aan losgelaten bladeren. Het is de tijd van korter wordende dagen in een zo nu en dan mistige sfeer van verval en troosteloosheid. Maar het is zeker ook de tijd van een onmisbare voorbereiding op nieuw leven. In elk vallend blad schuilt een nieuwe belofte.
En ze liggen overal. De gevallen bladeren. In alle herfstkleuren die de natuur in petto heeft. Bruin, rood, geel. En vaak nog met een waas van zomergroen. Soms waait een blad wat verder weg om even verderop neer te komen in het donkere zand. Op de uitstrooiplek van Trudy hetzelfde beeld. Gevallen bladeren, waar je ook maar keek. Samen legden ze een deken over de donkere aarde, die in drie jaar tijd ongetwijfeld één was geworden met de as die we toen hadden uitgestrooid.
Mijn oog viel op een groepje van drie paddestoelen tussen de bladeren. Een teken van nieuw leven, bedacht ik me, gevoed door eerder gevallen bladeren in een symbiose met de aarde daaronder. Even verderop stonden er nog meer. Ze groeiden in groepjes en soms stond er een alleen. Grote, kleine, rechtop, schuin. Er was er één, die zo ver achterover gebogen stond, dat je de mooie regelmatige onderkant kon zien. De sporen waren te tellen. En op dat moment voelde ik de verbinding met waar ik voor naar deze plek gekomen was. De sporen van de paddestoel waren in één keer ook de sporen van een levende herinnering aan Trudy. Een mooi moment.
Drie jaar geleden moesten we afscheid van haar nemen, maar in die ene tel leek het alsof ze even gedag zei… via de sporen van de paddestoel. Ik weet, het was misschien vooral mijn eigen interpretatie van dat moment, maar toch was daardoor de herinnering aan haar even heel levend. Het voelde fijn om in de sporen van de paddestoel ook sporen van haar terug te zien. Levende sporen van herinnering. Groeiend in de kleuren van de herfst.
Ik wens u allen toe dat u op uw eigen manier de kleurrijke sporen van de herinnering aan uw dierbaren vindt, in de tijd die gaat komen. In het begin zijn die herinneringen mogelijk door het droevige afscheid nog wat troosteloos grijs, maar hopelijk worden ze al snel mooier van kleur. En of het dan herfst, lente, zomer of winter is, in gedachten kan, op die manier bekeken, een afscheid op elk moment, een kleurrijk weerzien zijn.