In de rust van Weverslo…

Tekst voordragen op orgelmuziek, in de serene rust van natuurbegraafplaats Weverslo. Een mooie ervaring om dat te mogen doen. En ook een mooie ervaring om ter plekke de sfeer te kunnen opsnuiven. Rusten in vrede krijgt daar een hele letterlijke betekenis. Wat een prachtige plek en wat een mooi initiatief van de familie Peterink.

Met dank aan Math, die de opnames hieronder heeft gemaakt en Ron voor de uitnodiging om er te mogen optreden.

Voor wie nieuwsgierig is, hieronder de beelden van vier verschillende voordrachten.

Trudy

Het is al meer dan tien jaar geleden. Trudy had een, wat wij broers en zussen, ‘mindere periode’ noemden. Ze zag dan de dingen anders dan dat wij die zagen. En daar was ze op die momenten bijna niet van af te brengen.

drie kaartjesDrie kaartjes had ze stevig in haar hand, toen ik haar thuis bezocht. ‘Daar draait het allemaal om’, zei ze en ze gaf me één van de kaartjes. Ze had er zelf iets op geschreven. Een citaat van Maria Montessori. Ik las het en herinner me, dat terwijl ik het las, ik in mijn hoofd bezig was hoe ik haar zelfbedachte ‘drie-eenheid’ weer naar ‘onze wereld’ terug kon redeneren.

Maar toen ik opkeek van het kaartje, zag ik de tranen in haar ogen. Tranen die ik al jaren niet meer had gezien. Haar wereld raakte ineens met enorme kracht mijn wereld. Haar moeder was ook mijn moeder. Trudy en ik waren kinderen met dezelfde geschiedenis. Tegelijk deelde zij verleden en  toekomst met haar eigen kind. Haar pijn werd even ook mijn pijn. Diep en snijdend. Moeilijk onder woorden te brengen.

Op dat moment pastte alleen maar huilen. Onze tranen weerspiegelden hetzelfde leed. Niet lang, want al snel was het weer alleen haar pijn. En bleef ik zitten met een diep gevoel van herkenning.

Ik was er door van slag. Zonder woorden had ik slechts een fractie van haar pijn ervaren. En dat raakte me zó diep. Hoe krachtig moet een mens zijn om de volle omvang van die pijn te verdragen, vroeg ik me af. Trudy bezat die kracht. Telkens weer. Haar moeder -onze moeder- ook. Ik wil geloven dat ook zij die kracht had. Zo sterk zelfs dat haar lichaamskracht er uiteindelijk niet tegenop kon, toen ze een longbloeding kreeg, terwijl ze geestelijk aan het opknappen was.

 

Jaren later, 2015, lijkt de geschiedenis zich te herhalen. Het beeld van enorme kracht wordt opnieuw bevestigd. In dat jaar wordt Trudy namelijk ook lichamelijk op de proef gesteld. Ze doorstaat het met verve. Met driekwart long neemt ze de fatale diagnose in 2016 met een stoicijnse berusting: ‘Mensen gaan dood aan kanker. Ik waarschijnlijk ook, maar daar ben ik niet bang voor. Dan zie ik mijn vader en moeder weer’, zegt ze op de terugweg van het ziekenhuis naar Horst.

Op haar ziekbed, ongeveer een maand geleden, vraagt ze me om het fotolijstje van haar dochter open te maken, om te controleren of het kaartje er nog inzit.

drie kaartjes2Hetzelfde kaartje van tien jaar geleden komt inderdaad tevoorschijn. ‘Oké’, zegt ze, alsof die wetenschap haar gerust stelt. Een paar weken verder gaat haar toestand in een paar dagen snel achteruit. Mijn zus Mariet en ik zitten wakend aan haar bed in het pas geopende hospice ‘D’n Doevenbos’.

Terwijl Trudy slaapt, vertel ik Mariet over het kaartje achter de foto. Ik pak het er uit en reik over Trudy heen om het Mariet te geven. Terwijl die naar het kaartje kijkt, gebeurt dat wat onvermijdelijk is. Trudy stopt met ademen terwijl Mariet het kaartje in haar hand houdt.

Het is alsof op datzelfde moment het kind in Trudy zich verheft. Het begrijpt ineens de waarheid, die voor ons allemaal nog duister is. Wie groot wil zijn in het koninkrijk der hemelen, die worde gelijk aan de kinderen. Trudy heeft die tekst van Maria Montessori jarenlang bewaard. Ik vanaf nu ook.

drie kaartjes3

Loslaten…

‘Loslaten’ staat opvallend groot op de cover van het maandblad ‘Filosofie’. Niet alleen qua lettertype groot en opvallend. Ook omdat het meteen de kern raakt van de situatie waarin ik me bevind. Waarin we ons met een aantal mensen bevinden. Waarin we ons, nu ik er zo over nadenk, eigenlijk allemaal bevinden. Het maakt dat ik het woord met meer dan toevallige interesse in me op neem.

De mei-uitgave zit nog in de plastic. Een paar uur geleden op de deurmat gevallen. ‘Loslaten’ zie ik staan. En in kleinere letters daarboven de toevoeging ‘de kunst van het’. Iets daarboven in een ander lettertype en kleur het zinnetje ‘weg met to-do-lijstjes en zelfhulpboeken’. Ik weet niet of het een met het ander te maken heeft -dat zal ik straks wel lezen- maar de toon is gezet.

‘Loslaten’ dus. Iets dat ik de laatste tijd heel bewust doe, in de letterlijke zin. Als ik merk dat gespannenheid in mijn lichaam ontspannenheid in de weg zit, is het vooral op momenten loslaten van spierspanning en meteen daarna bewust genieten van de ontspanning die dat tot gevolg heeft. Kortstondig, want juist in het dicht op elkaar zittende contrast schuilt de voldoening, is mijn ervaring.

Dat lichamelijke ‘loslaten’ is overzichtelijk. Complexer wordt het wanneer het over gevoelens gaat. Verdriet over een op handen zijnd afscheid. De confrontatie met de groeiende onmacht. De moeilijk benoembare angst voor de pijn. Vage vrees voor het onbekende. Het onvermijdelijke ervan. De onzekere pogingen dat tegen beter weten in zo goed mogelijk te willen begrijpen om er naar eer en geweten naar te handelen.

Dat laat me niet los. Maar kan dat eigenlijk wel? Hoe kun je iets loslaten, als het je zo tot op het bot raakt en je tot in je vezels bezig houdt? En dan ben ik nog maar een relatieve ‘buitenstaander’. Die er probeert te zijn, samen met anderen, voor iemand waarvoor het woord ‘loslaten’ binnen niet al te lange tijd haar meest extreme betekenis gaat krijgen. Het loslaten van het leven.

Hoe eenvoudig is het om een ongemakkelijk liggende hand onder mijn hoofd vandaan te halen, om die vervolgens ontspannen naast mijn hoofdkussen neer te leggen, en te genieten van dat korte moment. De eenvoud van ‘loslaten’? Nu ik daar zo over nadenk: er zit een vreemd soort van troost in de gedachte dat op het moment dat je het leven los moet laten, je ook de dood kunt laten varen. Dat gevoel van troost langer vast houden is misschien wel het devies. En er ondertussen -gelukkig, of zo gelukkig mogelijk- voor haar (en voor elkaar) te zijn.

Zou dat ‘de kunst van het’ zijn? Ik zal de plastic er eens vanaf halen.

Beste bedoelingen

Eén op de drie landgenoten vond het referendum de moeite waard en heeft dat vertaald in een keuze. Twee derde van alle nederlanders dus niet en een van hen ben ik. De voornaamste reden is dat mijn hoofd er niet naar stond om een driehonderd pagina’s tellend verdrag door te lezen, om daar vervolgens ‘voor’ tegen te zeggen. Of tegen ‘voor’ te zijn. Of zoiets. Het ‘nee’- en ‘ja’-kamp ten spijt -goed gewerkt jongens- maar nee, bedankt. Er waren andere dingen.

Kan Maurice de Hondt nog wel even nagaan hoeveel van die 427.939 referendum-wensers ook daadwerkelijk heeft gestemd? Als daar het gemiddelde ook 1 op de 3 is -iets dat je gezien de wet van de grote aantallen best zou mogen vermoeden- dan had het hele referendum per saldo helemaal niet de drempel van 300.000 verzoeken gehaald.

Maar zo mag je niet denken. Onze democratisch tot stand gekomen Wet Raadgevend Referendum (1 juli 2015) heeft minder dan één jaar later al tot een ‘overwinning van de democratie’ geleid. Zo hebben we het met z’n allen gewild: die 40 miljoen euro is goed besteed. We hebben tenminste éindelijk een keer mogen zeggen wat we er van vonden.

En dat deden we dan ook massaal. Op 6 april in de stemhokjes weliswaar nog niet met zo heel velen, maar vooral vóór die tijd al, massaal op alle daarvoor geschikte media. En na gisteren gaan we al helemaal los. We raken er niet over uitgesproken. Het ‘nee’-kamp ziet zich glorieus bevestigd en het ‘ja’-kamp voelt zich volslagen ontkend. Winnaars en verliezers, net als vóór 6 april.

Er wordt gefluisterd dat er al heel veel verzoeken binnen druppelen bij de Kiesraad om op korte termijn een tweede referendum te houden. Vooral om de stille meerderheid van de nederlandse bevolking alsnog een stem te geven: Was u voor of tegen het referendum van 6 april jongsleden? Het aantal verzoeken voor dat referendum loopt al aardig op. Terecht.

Het zou me zelfs niet verbazen als dat tweede referendum de grens van 300.000 nog eerder gaat halen dan het referendum dat ook al heel aardig op scheut is: bent u voor of tegen de inzet van statushouders bij het uitzetten van asielzoekers? We komen er wel met z’n allen. Stijlloos, dat wel. Bedenkelijk peil ook, maar heej.. burgers van Nederland, we hebben er recht op! En we hebben er genoeg van. Ik ook. Precies de reden dat ik 6 april niet ben gaan stemmen. Met 300 pagina’s vol van de beste bedoelingen overigens, maar dat had u al wel begrepen. Toch?

T.

Harde wind slaat met vlagen grijze regendruppels tegen het raam. Een onbestemd gevoel van binnen wordt nog eens aangewakkerd door de trieste, natte kou van buiten. Donker ingekleurd door onzekerheid.

Donkere wolken. Buiten en in mijn hoofd. Bezorgdheid over wat je te wachten staat. Gedachtenvlagen lijken tranenregen te voorspellen. Onwetend over wat er komen gaat, maar bewust van de dreiging.

Grijs en zwart overschaduwen brutaal het te voorzichtige blauw. Twijfel waait koud om het hart. Soms heb je van die dagen. Ongetwijfeld is morgen het weer anders…

Kijken naar wat je niet wil zien

Explosies op het vliegveld in Brussel. Ik lees het bericht op Facebook, net even na achten, terwijl ik in het petit restaurant van het Viecuri-ziekenhuis een broodje gezond eet. Het is nog vroeg. Ik heb een half uur eerder mijn zus succes gewenst op de röntgenafdeling. Ze moet een PET-scan ondergaan en is daarmee twee uur lang onder de pannen. Het bericht van de explosies neemt meteen mijn aandacht in beslag. ‘Nee he…’, schiet het door mijn hoofd. ‘Nee he’.

Het Viecuri-ziekenhuis loopt langzaam vol met personeel. Ook met patiënten trouwens, hoewel ik geen idee heb of ik het verschil tussen personeel en patiënt elke keer goed zie. Hoe dan ook, als deze mensen onderweg niet hun mobiele telefoons hebben gecheckt, of de radio niet aan hebben gehad, dan weten de meesten waarschijnlijk nog niets over de explosies. Om me heen kijkend zie ik dat die onwetendheid nooit lang meer kan duren. Iedereen tuurt op z’n mobiel. Met de wetenschap van de explosies in mijn hoofd kijk ik ineens anders naar de mensen om me heen.

Een mevrouw met een hoofddoek heeft een kopje koffie en een brownie gekocht en gaat een paar tafeltjes verderop zitten. Zou zij het al weten? En zo ja, wat zal zij nu denken? Ik realiseer me dat er eigenlijk nog niet zo heel veel te weten valt. Tegelijk denk ik al wel een heleboel. Waarom kijk ik ineens vooral naar die hijab om haar hoofd en vraag ik me af wat zij van die explosies vindt? Zou zij op haar beurt ook anders naar de mensen om haar heen kijken? Anders dan een half uurtje geleden?

Ik kijk naar dingen die ik niet wil zien. Omdat niet willen geen optie meer is en zien niet meer een keus. Ik luister naar dingen die ik niet wil horen. Omdat niet horen in het gunstigste geval hooguit tijdelijke, zelfgekozen stilte is. Tijdelijk en nooit langer durend dan tot de volgende explosie. Ik zie de eerste foto’s. Ik kijk en wil ze niet zien. De reacties op de sociale media. Radio. TV. We kijken en luisteren opnieuw met z’n allen naar wat we niet zouden moeten willen zien of horen.

Anderhalf uur later haal ik mijn zus op bij de röngtenafdeling. Zij heeft van dit alles waarschijnlijk nog niks meegekregen. In haar bloed stroomt nog de radioactieve contrastvloeistof, waardoor hopelijk straks te zien is wat haar beter kan gaan maken. Ook hier wordt gekeken naar iets wat men liever niet ziet. Een ziekmakende hoeveelheid explosief groeiende cellen is in een eerdere operatie succesvol verwijderd. Bij haar wel. Voorlopig is het stil. 

In Brussel vloeien tranen en de wereld huilt mee. Contrastvloeistof. Onderweg naar huis laat ik de radio nog even uit. Ik wil even niet horen wat ik zie.

Een jas van een euro… onbetaalbaar!

Ik heb ze bijna allemaal, vanaf 1993. De prinselijke huisordes die ik jaar na jaar dankbaar in ontvangst mocht nemen. Ik weet bijna zeker dat ik die kreeg als dank voor mijn bijdragen in de Klos, de Horster carnavalskrant. Omdat ik niet alle Klossen meer heb, kan ik dat echter niet controleren. Maar dat is ook niet zo belangrijk. Ik noem het omdat ik er twee mis. De huisorde van 1994 en die van 2010, die heb ik niet.

Al die andere ordes heeft Pip afgelopen week op mijn nieuwe carnavalsjas genaaid. Die jas, die ik voor een euro bij de kringloop in Sevenum heb gekocht, is nu door al die onderscheidingen onbetaalbaar geworden. Gisteren heeft die jas z’n vuurdoop gehad. Carnavalsvrijdag zit er weer op. Een mooi begin van wat nog gaat komen. En niemand die gisteren in de gaten had, dat ik twee huisordes miste.

In 1994 was Ber Cox prins, lees ik in een nieuwere Klos, die ik nog wel heb. En op de Klos van 2010 prijkt een mooie foto van Sjaak Jeurissen, die toen prins was. Nu ik de foto zie, kan ik me bijna herinneren dat hij me toen wel de huisorde heeft omgehangen, maar afijn. Hij zit er niet meer bij. Het is niet anders. Maakt ook niet zoveel uit.

In 1994 is ook onze Pip geboren. Zou dat verklaren waarom ik van dat jaar geen huisorde heb? Volgens Thea heb ik toen wel gewoon carnaval gevierd, omdat zij zich nog kon herinneren dat ze met Pip in de buik naar de Horster optocht heeft gekeken. Op 2 maart is Pip toen geboren. Toch voor de aardigheid eens opzoeken, wanneer het in dat jaar carnaval was.

Maar goed, diezelfde Pip heeft al die andere huisordes zeer bekwaam, en bijna 22 jaar later, een nieuwe plek gegeven op mijn jas. Zoals gezegd, onbetaalbaar. Onze Pip, maar ook die jas nu. Onbetaalbaar, vanwege de vele herinneringen die besloten liggen in al die stukjes mooi vormgegeven metaal. Zeker wanneer je dan de bijbehorende Klossen doorbladert van afgelopen jaren.

In de Klos van 1989 zie ik een collagefoto van de toenmalige ‘Wazelvotte’. Geen toeval dat daar mijn oog op valt, besef ik, omdat vanmorgen de herdenkingsdienst van Cor Kuipers in het Gasthoes was. Thijs Kleeven overleed vorig jaar en in de Klos van 2007 lees ik mijn ‘in memoriam‘ voor Toon te Baerts weer terug. Momenten in de tijd. Waardevol, maar vluchtig, als een jas van een euro, die onbetaalbaar wordt door alle herinneringen en nieuwe mogelijkheden voor de toekomst.

Daar moest ik gisteravond zo nu en dan aan denken, trommelend op de muziek en meedeinend met de rest. Tussen al die mensen, die ieder voor zich soortgelijke herinneringen zullen hebben. Net als die duizenden mensen die vanmiddag in een diffuus winterzonnetje op het Wilhelminaplein hun Parade vierden. Warme herinneringen. En droevige.

Voor al die mensen heb ik vanmiddag een gedichtje gedeeld via Facebook. Uit de Klos van 2007. Met dat gedichtje wil ik hier graag afsluiten. In dialekt, dus als je dat moeilijk lezen vindt, dan kun je hier onder ook kiezen om me het verhaal te laten voorlezen. Je krijgt er van te voren de winnende carnavalsschlager bij (tot 3.11) en achteraf een mooi nummer van Mark Lotterman (vanaf 6.51): ‘It ain’t only sorrow’.

Vur iederiën
deen ni mier is
ma aaltied
oonder ôs…
Vur iederiën
din in iën kier
inens ma
zoonder môs…

Vur iederiën
deen is gegoan
vur iederiën
di bleef bestoan:

Wet daat geej
mit iedere troan
Waat op oow wange schrieft:
Naat stripke zalt
‘ik halt vaan oow’
Daat is waat aaltied blieft…

En troan die zoë
na oonder sluit,
zörgt daat dur wer
waat moëis opbluit!

Een dooie mus…

Buiten hangt een pimpelmeesje aan een omgekeerd koffiekopje. Even later nog een. Misschien wel dezelfde? Af en aan vliegen ze. Vooral naar dat zaadbolletje, dat in het op z’n kop hangende koffiekopje verwerkt is. Het is het enige plekje waar de lompe kauwen niet bij kunnen. En dus passen de meesjes zich aan. Slim. Maar ook noodgedwongen.

Ik kijk er naar en betrap mezelf op een vergelijking waarvan ik niet helemaal kan overzien of die terecht is. Zo’n voedertak, met al zijn overdaad aan zaadjes en vetbollen, is een plek waar hongerige vogels zich te goed komen doen. Daar is die ook voor bedoeld. Zeker bij strenge winters blijkt zo’n uitwijkmogelijkheid een zeer gewaardeerd en soms zelfs vogellevensreddend initiatief. En dus komen ze graag. Mezen en kauwen. En andere vogels.

Nou valt hier de winter dit jaar wel mee, maar er zijn plekken op de wereld waar het koud is. Heel koud. Plekken waar je dood kunt vriezen, als je er niet weg kan. Bij dat hangende meesje en die brutale kauw moest ik denken aan de vluchtelingencrisis en hoe zich die in Europa manifesteert. Als een volgehangen voedertak met mezen en kauwen, bedacht ik me. En andere vogels. Vreemde associatie?

De kauwen zijn er steeds als de kippen bij en de meesjes laten zich gedwee verjagen. Ze moeten wel. Tegen dat brutale geweld kunnen ze namelijk niet op. Dus gaan ze weer. Op zoek naar andere plaatsen waar ze zich welkom voelen. Waar ze kunnen schuilen, al is het maar onder een omgekeerd koffiekopje. Ze blijven zoeken naar plekken waar geen kauwen zijn die alleen maar aan zichzelf denken. Ze hopen op andere vogels, bij wie ze wel welkom zijn.

De echte winter moet nog komen. Ik kijk naar buiten en maak me zorgen. Omdat er zoveel mezen en kauwen zijn. En massa’s andere vogels. Maar vooral omdat er nog veel meer vetbollen en zaadzakken zijn, die zich niet druk maken om een dooie mus. Terwijl juist dat zou moeten.

Een beetje voor papa

Pip komt thuis en vertelt dat er een lange rij mensen voor de ingang van de Mèrthal staat. Ik trek m’n jas aan en wandel er naar toe. Méér mensen doen dat, zie ik. Over een kwartier nemen we met z’n allen afscheid van Dré van den Bosch. Hoe onwerkelijk is dat.

Op 1 januari liep hij nog achteraan het ‘treintje Van Den Bosch’ het koude zwemwater van de Kasteelse Bossen in. Maar niet voordat hij zo’n beetje alle tweeduizend toeschouwers was langsgewandeld om hen te vertellen dat hij op zoek was naar de ster van Bethlehem. Net als zijn vrouw Astrid, hun kinderen Cas en Loeka en zijn broer Pieter. En voor de zoveelste keer tjoekte het treintje eensgezind het water in.

Van alle kanten zie ik mensen naar de Mèrthal lopen. Een grote zwarte auto rijdt me langzaam voorbij. Een klein zwart vlaggetje wappert in de frisse wind. In de auto daarna zie ik Loeka, die vanuit de bijrijdersstoel -bijna verbaasd lijkt het wel- de drukte in zich opneemt. De stoet parkeert bij de Mèrthal terwijl ik aansluit in de rij, die inderdaad indrukwekkend lang is.

Op 1 januari dook Loeka voor de tweede keer het koude water in. Met het treintje was al leuk, maar voor de echte bikkels is een tweede keer toch écht een must. Voor de camera van Wim Wijnhoven vertelde ze daarna dat ze dat al deed vanaf groep 4. ‘Lekker’, was haar korte, maar veelzeggende conclusie. Ze wrong het water uit haar bloemenhoed en ze lachte vriendelijk de camera in.

De rij schuift maar langzaam op. Ik sta op een plek waar ook de zwarte auto is gestopt. De deur wordt voor Astrid open gemaakt. Ze stapt uit en de rest van de familie verzamelt zich om haar heen. Ik zie Loeka. Cas. De nichtjes Ankie en Floor. De kist wordt uit de auto getild en door de familie op de baar geschoven. De mensen om me heen zijn stil. Kleurige handen versieren het blanke hout van de kist.

Ik heb Dré op Nieuwjaarsdag niet twee keer zien duiken, maar het zou me niet verbazen als dat wel het geval was. Andere jaren was dat in ieder geval zo. Als je het over echte bikkels hebt… Op het compilatiefilmpje van de duik komt hij regelmatig voorbij. Eigenzinnig. Zijn eigen ding doend. Ik vermoed dat het confettivuurwerk op de achtergrond bij de warming-up zijn verdienste is. Zijn eigen warming-up.

In de Mèrthal is geen plek onbezet. Vierkant vol en dat wil wat zeggen. Persoonlijke verhalen wisselen zorgvuldig geselecteerde beelden af. Van waar ik sta kan ik de beelden niet zien, maar ik kan me ze des te beter voor de geest halen, terwijl ik luister naar de verhalen en naar de mooie muziek. Ik hoor Cas en Loeka verdrietig sterk zijn, samen met hun neven en nichten. Herinneringen worden gedeeld, waar eigenlijk nog gewoon toekomst had moeten zijn.

Elk moment is indrukwekkend. Van het live gezongen lied van Loeka en Ankie (of Floor, na zoveel jaren kan ik die tweeling nog steeds niet uit elkaar houden..) tot aan het door Ron Bosmans mooi ingeleidde, maar tot op het bot gaande ‘Killing in the name’ van Rage against the Machine. Nog nooit zag ik zoveel mensen vervolgens zo eensgezind, intens en ingetogen langs de kist wandelen, om persoonlijk afscheid te nemen. Veel handen werden op de gekleurde handen gelegd.

Weer buiten zie ik groepjes mensen bij elkaar staan. Twee weken geleden stonden ze misschien ook wel bij het zwemwater van de Kasteelse Bossen. Toen Dré nog op zoek was naar de ster van Bethlehem. Daar is die misschien nu wel een stapje dichter bij in de buurt gekomen, bedenk ik me. Maar nog meer denk ik aan Loeka, die tussen twee snikken door, vastberaden de hele Mèrthal opriep om de komende carnaval ’ook een beetje voor papa te vieren’. Ik weet het nu zeker. Mijn trom gaat weer mee. Op Dré!

Voor Astrid, Loeka en Cas
Zijn lach in een krul

Buikorgel en eigen tekst

Op donderdag 17 december vorig jaar tijdens het Eindejaarsfestival twee keer een sessie mogen geven. Eigen teksten voorgedragen op muziek van mijn buikorgel. In een prachtig ingerichte ruimte in het Gasthoês (dank aan Thijs Houwen) mocht ik twee keer zo’n dertig collega’s ontvangen. Videograaf Wim Wijnhoven heeft het vastgelegd en bij deze doe ik hetzelfde, maar dan op mijn blogsite. Het eerste gedicht is gemaakt naar aanleiding van een ontmoeting bij een ziekenhuis met iemand die was opgegeven. Het tweede gedicht gaat over Aylan, die in september 2015 aanspoelde op een strand in Bodrum. Het derde gedicht is getiteld ‘Moeie alde meense blieve aaltied joong’ (Voor hen die het Horster dialekt niet machtig zijn: Mooie oude mensen blijven altijd jong.

https://youtu.be/cTCiOGwWNGs

https://youtu.be/aslmb7-kask