
Tag: herkenning
Leeslint…
In ‘Over ons’ op de creatieve crowdfund-site van voordekunst.nl wordt uitgelegd waar dat platform voor staat. In die tekst staan een heleboel mooie woorden. Positieve beweging; doelen bereiken; kunstenaars; creatieve sector; maatschappelijk belang, ervaren; zien, horen, proeven of in werking zetten; kunst die moet. Het zijn allemaal mogelijke antwoorden op de vraag die op gezette tijden de afgelopen week door mijn hoofd ging: Waarom zou iemand een boek willen met mijn columns en gedichten? Dat kan om de redenen die voordekunst hierboven beschrijft, maar ik wil zelf ook een antwoord formuleren op die vraag. Daarbij moest ik denken aan de metafoor van een leeslint. Waarom? Daarover zometeen meer.

‘Waar het hart vol van is…’. Dat is de werktitel van het boek dat ik wil maken. Daarin komen columns en gedichten die ik al vanaf 2006 op mijn blogsite bewaar. Geschreven vanuit hoe ik naar de wereld kijk. Naar de mensen om me heen, naar gebeurtenissen dichtbij en veraf. Naar emoties die mij raken. Daar geef ik woorden aan. Woorden zoals ‘leeslint’. Omdat ze me bezighouden. Iets in me losmaken. Iets dat ik wil vasthouden en tegelijk wil delen.

Wat ik in al die jaren heb gemerkt, is dat woorden die vanuit die intentie op papier komen, niet alleen mijn gevoel weergeven, maar vaak ook dat van de mensen die de verhalen lezen. Blijft de vraag wat dan nu de link is naar het leeslint? Nou, in het boek komt wat mij betreft een leeslint. Waarom? Daarover zo meteen meer. Eerst nog wat over die andere vraag die ik me stelde. Waarom überhaupt een boek? En daarmee gaat het eigenlijk ook over het schrijven zelf.

Dat is namelijk geen bewust verwoorden van wat ánderen voelen. Het schrijven is elke keer opnieuw een uitdaging om zo duidelijk mogelijk te vertellen wat ik zélf voel. Soms vanuit blijdschap, soms vanuit verdriet. En soms weer vanuit een andere emotie. Altijd vanuit mijzelf, maar nooit uniek. Want juist het universele van emoties zorgt voor herkenning. Herkenning die voor troost kan zorgen. Of voor herbeleving van vreugde. Het is juist dát wat ik -misschien niet geheel onbescheiden- als antwoord zou willen geven op de vraag waarom iemand mijn boek met verhalen en gedichten zou willen hebben. Omdat je er jezelf in kunt herkennen.
In verhalen, columns of gedichten zitten emoties die herkenbaar zijn. Niet met die bedoeling bewust er in gestopt, maar vaak voelbaar verweven met de woorden en vervlochten in de zinnen. Wat ik voel of denk kan hetzelfde zijn als wat anderen voelen of denken. Dát als lezer in woorden terugzien en dan je eigen emotie daarin herkennen en doorleven, dát is waar het om gaat. Zo’n boek wil ik maken. Een fysieke drager van verhalen en gedichten die op elk moment bij iedereen iets los kunnen maken. Op elke pagina opnieuw. En dat alleen omdat die emoties bij mij op enig moment in het verleden geleid hebben tot ‘vertalingen’ ervan. Nu bij elkaar gebracht in een boek. Mét leeslint.

Want zo’n leeslint, bedacht ik gisteren, is eigenlijk wel een hele mooie metafoor. Op elke plek in het boek is het een aanduiding van waar je bent gebleven. Waar was ik? Waar ben ik? En zelfs, tussen de regels door misschien wel, wie ben ik? Wat raakt mij hierin? Met andere woorden: Waar loopt mijn hart van over?
Het boekproject ‘Waar mijn hart vol van is…’ staat op voordekunst en het boek komt er als jij dat wil. Daar staat dan uiteraard ook iets tegenover. Een leuke tegenprestatie behoort tot de mogelijkheden als je vóórintekent middels een donatie. Misschien dus ook een boek voor jou? Mét leeslint, als alles doorgaat. Mocht het benodigde streefbedrag via crowdfunding onverhoopt niet gehaald worden, dan komt jouw donatie gewoon weer terug op je rekening. Maar dat terzijde. Wat voor kleur zal ik het lint geven…
Kauw in de sneeuw…
Tja. 3 maart en alles is weer wit. Buiten hangt een koolmeesje aan het groene netje. In dat netje steeds minder zaadjes, vanwege steeds meer meesjes. Aan en af vliegen ze. Dan weer mezen, dan weer mussen, alsof ze die volgorde samen hebben afgesproken. Heel af en toe een kauw, die zwart en groot, het kleine grut nietsontziend verjaagd.
Zit daar een onderwerp in voor deze column, vraag ik me af. Vanmorgen al vroeg opgestaan, omdat deze zaterdag de eerste van de maand is. Vanavond mag ik weer. De maandelijkse radiocolumn bij omroep Reindonk. Opnieuw de uitdaging om een actueel onderwerp te vinden en in woorden te vangen. De witte wereld die ik zie als ik naar buiten kijk, zou een thema kunnen zijn. Samen met de zwarte kauw al een aardig contrast.
Maar ik zou ook over buurtzorghuis Hospice Doevenbos kunnen schrijven. Zij hebben 12 mei open dag en bestaan rond die tijd al twee jaar. Twee jaar al. Mijn zus was één van de eerste gasten. Met dankbaarheid en respect denk ik terug aan hoe de verpleegkundigen en de vrijwilligers haar en ons toen hebben begeleid. Slechts twee dagen waren dat, maar die hebben wel een onuitwisbare indruk achtergelaten.
Die ervaring heeft er mede toe geleid dat ik nu in het bestuur van de stichting Vrienden van Hospice D’n Doevenbos de communicatie over hun goede werk mee vorm mag geven. Vanochtend, vóór deze column, bijvoorbeeld gewerkt aan een advertentie, waarin onder andere de open dag van het hospice op 12 mei aanstaande een prominente plek heeft gekregen. Zou zomaar ook een onderwerp van deze column kunnen zijn.
Of de mail die tijdens het schrijven spontaan op mijn beeldscherm verschijnt. Een klasgenote van 3-Atheneum -en dan hebben we het toch echt over een heel aantal jaartjes geleden- heeft een verhaal op mijn blogsite gelezen, waarin ik wat herinneringen ophaal over die middelbare schooltijd. Haar herinneringen komen daar deels mee overeen, schrijft ze. Leuk om zo’n onverwachte mail te krijgen die je terugbrengt in de tijd. Herinneringen losmaakt. Een prachtig onderwerp voor een column toch?
Terwijl ik haar een antwoord schrijf, merk ik dat herinneringen door de jaren heen aan vervaging onderhevig zijn. Of misschien wel aan selectiviteit, veroorzaakt door persoonlijke omstandigheden en eigen waarneming van toen en nu. Het blijft me boeien hoe die dingen in zijn werk gaan. Luikjes in je hoofd die gesloten blijven, totdat er onverwacht en onaangekondigd op wordt geklopt. Een foto, een geluid, een mailtje. Ineens opent zich dan zo’n luikje en biedt een doorkijk naar dingen die je daarvóór nog niet zag.
Ik google de naam van mijn klasgenote van pakweg 43 jaar geleden, zie een foto uit het nu en het luikje gaat maar heel summier op een kiertje. De namen die ze in haar mail noemt, triggeren mij wel om een foto uit die tijd op te zoeken. Daar zie ik mezelf weer zitten met rondom mij mijn klasgenoten van toen. Ik lees in haar mail dat zij niet aanwezig was toen die groepsfoto werd gemaakt, dus het luikje van herkenning blijft nog even op een kier.
De gezichten op de foto zetten wel een heleboel andere luikjes open. Een moment ben ik terug in die tijd. Ik kijk iedereen op de foto even aan. Van sommigen weet ik een beetje van wat er van hen is geworden. Van anderen heb ik geen idee. Kijken zij op dit moment misschien ook door het raam? Zien zij ook dat de sneeuw alweer aan het smelten is? Hebben zij ook mezen en mussen aan groene netjes hangen? Zou allemaal zomaar kunnen.
En er is best een reële kans dat ieder van hen op zijn of haar eigen manier ervaringen heeft gehad, nog heeft of nog gaat krijgen met een hospice. Op zoek naar een onderwerp voor een column? Als sneeuw voor de zon is die behoefte verdwenen. Waarschijnlijk omdat alles wat zich aandient er eigenlijk al staat. Ik weet dat niet zeker, maar ik hoop van harte dat ik me daar in de verre toekomst nog steeds het fijne van herinner. Zwarte kauwen op witte sneeuw blijft een mooi gezicht.
Met dank aan Yvonne.
‘Live’ (terug)luisteren?
Op 1:03 start het nummer van Mary Gauthier (Lucky Stars). Op 4:25 de column, tot 9:05. Afgesloten met een nummer van Katie Melua (Piece by piece).
Bette Midler
Volgens YouTube was het in 1977. Ik weet nog dat ik voor onze tv zat en gepakt werd door het moment. Ik stond op het punt om te gaan stappen, maar raakte zo gefascineerd door een onderdeel van de show van Bette Midler, dat ik gebiologeerd bleef luisteren. Het was haar inleiding op een lied dat toen zo’n indruk maakte. ‘Hello in there’ heette het en het is later heel bekend geworden. Maar die inleiding, die is me altijd bijgebleven. En opnieuw, als ik er naar kijk, overvalt me een droefheid en een herkenning die ik daarna zelden meer heb gevoeld. Ja, nog één keer. In 2002. Toen ik in Venray op de laatste dag de kunstmanifestatie ‘De Waan’ bezocht.
Bette Midler leidt het lied in met iets dat ze heeft meegemaakt. In het echt of misschien wel verzonnen, maar dan toch zó gebracht dat het bij mij destijds enorm geloofwaardig binnenkwam. Toen. En nu, als ik er opnieuw naar kijk, zie ik mezelf weer zitten als zeventienjarige. Tot in het diepst van mijn wezen geraakt door wat ze verteld. En door de herkennning die ze bij me teweeg brengt. Ze vertelt over een stevige vrouw op ’42-street’, die haar tegemoet komt. Op het eerste gezicht niks vreemds aan, maar naarmate ze dichterbij komt, ziet ze dat deze vrouw een gebakken ei op haar voorhoofd heeft. En dat is raar. Het publiek lacht.
Wat haar inleiding voor mij toen zo indrukwekkend maakte, was dat haar sketch niet doorging op het lachwekkende van de situatie, maar dat ze serieus en geëmotioneerd inging op haar diepe angst, om -god beware- óók ooit wakker te worden met een gebakken ei op het voorhoofd. En mocht het dan ooit tóch gebeuren, zo vervolgt ze, mocht het tóch gebeuren, laat het de mensen dan niet opvallen. En als het onverhoopt toch opvalt en de mensen er dan over zouden praten, dan smeekt ze god opnieuw om haar die gesprekken alsjeblieft niet te laten horen. Want iedereen, besluit ze uiteindelijk, iedereen heeft wel zo’n gebakken ei. Sommige dragen het aan de buitenkant. Sommigen dragen het aan de binnenkant. Ik wist precies wat ze bedoelde.
Mijn moeder droeg haar ‘gebakken ei’ in die tijd zowel aan de binnenkant als aan de buitenkant. Ze was opnieuw opgenomen in St. Anna om een psychose de baas te worden. In die tijd bezocht ik haar daar vaker en de emoties die daarmee gepaard gingen, heb ik in andere verhalen al vaker beschreven. Wat Bette Midler op dat moment met mij deed, was verwoorden wat ik toen niet kon zeggen. Mijn schaamte, mijn angst, mijn schuchtere wandelingen van school naar St. Anna. Bette gaf daar gevoel en woorden aan. Ze wees me op mijn ‘gebakken ei’ aan de binnenkant. Iets dat ik toen pas herkende. En dat gaf me zo’n gevoel van enorme opluchting, dat het me tot tranen toe beroerde. Ik voel het nog, als ik naar haar kijk en luister.
Nog regelmatig denk ik er aan terug. Zo nu en dan zie ik gebakken eieren bij anderen. En ben ik me bewust van dat broze evenwicht tussen het gebakken ei aan de binnen- en aan de buitenkant. Sommige mensen zijn zich er zelf ook bewust van. Anderen houden het angstvallig geheim of hebben gewoonweg niet in de gaten dat het te zien is. Voor sommigen is dat misschien ook wel het beste. Maar de meesten gun ik dat ze begrijpen waar het in de kern om gaat. Niet om het voor de hand liggende, o zo gemakkelijke, komische effect. Nee. Integendeel. Om met Bette te spreken: ‘You can call it a fried egg… you can call it anything you like… but we all got one…’. In dat licht bezien krijgt ook ‘Hello in there’ voor mij een extra diepgang. Daarom, ter afsluiting, Bette nogmaals. Omdat het zo mooi is.
‘Ja, ja…’
‘Jan is zijn hele leven bij een joekskapel geweest’. Met een brede glimlach op zijn gezicht wordt hij binnen gebracht, aan de hand van een verpleegkundige. Zij stelt hem aan me voor. Muziek is hem beloofd en dat wil hij weten. Jan wordt naast een medebewoner gezet. Daar krijg ik verder geen informatie over, zo in het voorbij lopen, maar er straalt geen vrolijkheid van af. Zittend in een rolstoel lijkt hij de tegenpool van Jan. ‘Ja, ja’, lacht Jan. Zijn ogen schitteren. De man in de rolstoel heeft zijn ogen dicht.
Rondom een tweede tafel in dezelfde woonkamer van het verpleeghuis zitten zes oudere dames. Een voor een netjes klaargezet, lijkt het wel. Ik vermoed door de twee vrijwilligers, die ik herken aan hun Zorggroep-speldje. ‘Voor de muziek’, is de dames waarschijnlijk telkens uitgelegd. Maar dat weten ze niet meer allemaal. Ik zie vragende blikken bij een paar van hen als ik de woonkamer binnenkom. ‘Is dat een pastoor?’ hoor ik één van de dames vragen.
Het buikorgel zit nog in het op maat gemaakte kastje, dat gemonteerd is op een onderstel van een oude kinderwagen. Maar dat weet hier niemand, dus ik vertel dat maar meteen bij binnenkomst. De vragende blikken verdwijnen niet meteen. Een man in een lange zwarte jas, met een zwarte hoed op, zien ze hier niet dagelijks. Het is even stil en daar maak ik gebruik van. ‘Ik kom muziek maken!’ vertel ik zo enthousiast als ik kan. ‘Ja, ja,’ lacht Jan en hij maakt een gebaar dat lijkt op het uitschuiven van een trombone. Maar dat denk ik alleen omdat mij verteld is dat hij in een joekskapel heeft gezeten. De man in de rolstoel slaapt.
‘Ik speel zélf nog mondharmonica. Nog steeds!’. Ze kijkt me trots aan. Met een blik van ‘je hoeft mij niets meer te vertellen over muziek’ lijkt ze te willen zeggen dat ik die van mij maar moet laten komen. Ze heeft er duidelijk zin in. ‘Is dat een pastoor?’, vraagt de mevrouw haar tafelgenoten opnieuw. Netjes gecoiffeerd krijgt ze een ontkennend antwoord. ‘Wat leuk, die kinderwagen’ merkt de mevrouw van de mondharmonica op. Ondertussen haal ik het orgel uit de kast. Ja, ja,’ roept Jan enthousiast. Al snel draai ik het eerste deuntje. De man naast Jan brengt zijn handen naar zijn oren.
De vrouwentafel zingt mee en is meteen om. Muziek horen ze en dat blijkt te bevallen. ‘Is dat een pastoor?’ hoor ik weer vragen. Het antwoord blijft nu uit. De buurvrouw kan niet praten en zingen tegelijk. ‘Ja, ja’, zingt Jan. Hij kan niet meer praten, denk ik. Sensorische afasie, schiet er wat oude logopedische kennis door mijn hoofd. Maar hoe mooi, die blije lichtjes in zijn ogen. Op dit moment lijkt ‘ja, ja’ ruim voldoende. En bovendien weet hij ook hoe een trompet bespeelt moet worden, zie ik. Ik knik hem toe, als een blijk van herkenning. ‘Ja, ja’, zegt hij lachend.
‘Je mag de jas wel uit doen, hoor’ zegt een van de vrijwilligers. Ik krijg het er inderdaad warm van. Van het draaien en het zingen. Het steeds vaker terugduwen van mijn leesbrilletje is ook een teken aan de wand. De statige lange zwarte jas, waar ik jaren geleden in getrouwd ben, doe ik uit. ‘O, zie je wel, het is geen pastoor’ zegt de mevrouw die pas bij de kapper is geweest. Opgelucht dat de brandende vraag die haar vanaf mijn binnenkomst blijkbaar heeft beziggehouden nu eindelijk lijkt opgelost. Ze kijkt me aan alsof ze me ontmaskerd heeft en draait zich om naar haar buurvrouw. ‘Het is geen pastoor’ legt ze haar uit. Maar haar buurvrouw luistert naar de muziek. Al de hele tijd. Zij wel. Net als de anderen. Op de man in de rolstoel na. Voor zover ik dat kan beoordelen. Zijn armen rusten nu op de leuningen maar zijn ogen zijn nog dicht. Verbeeld ik het me, of bewegen zijn handen een beetje op het ritme van de muziek? ‘Ja, ja’, lacht Jan naast hem. Behalve trombone en trompet spelen, blijkt hij ook te drummen. We wisselen samen weer blikken van herkenning. Muziek schept een band.
Als ik na afloop mijn jas weer aandoe en met orgel en al afscheid neem, doe ik dat bij Jan even persoonlijk. Het voelt goed. ‘Ja, ja’, zegt Jan en hij lacht weer lampjes in zijn ogen. ‘Is dat een pastoor?’ hoor ik achter mij vragen. ‘Neehee’, hoor ik een ander zeggen. Ik zwaai nog een keer en loop naar de lift. Waar ik eerder omhoog ging, ga ik nu omlaag. ‘Ups and downs’, denk ik, terwijl ik naar buiten loop. ‘Ja, ja’…