Tweede Kerstdag

Half twee ’s middags. Na twee dagen met vanalles nu even helemaal niks. Buiten vriest het net niet en binnen is het nu minder koud dan een uurtje geleden. De Volkskrant ligt in al zijn onderdelen voor me op de tafel. Net helemaal uitgelezen, met de top 2000, via de iPhone, op de oren. Op diezelfde iPhone deze indrukken aan het vastleggen. Er zijn zoveel andere dingen die ik kan doen, maar nu even niet. Eva Jinek kijkt me aan vanaf het Volkskrant magazine. Die heeft toch ook vanalles meegemaakt het afgelopen jaar. Heb ik net zitten lezen en me verbaasd hoe zoiets ‘gewoons’ zo kan exploderen in de media. En wat te denken van die Nederlander die in een vliegtuig een terrorist uitschakelde. Samen met twee anderen lees ik, maar hij werd de personificatie van de held die we allemaal willen zijn. De mediamaffia, zoals hij het omschrijft, beangstigt hem nu méér dan de terrorist waarbij hij een bom in diens kruis onklaar maakte. Het kan verkeren. Als zijn zaakje toen wel geëxplodeerd was, hadden we gewoon weer een geslaagde aanslag gehad, inplaats van een held. Wrang. We smullen met z’n allen van beide. Het leed maar ook het succes van anderen. Het is gemeengoed geworden. Via alles dat met een ‘i’ begint zijn we erbij. Vaak slechts enige seconden later dan de realiteit. We komen steeds dichter bij het punt dat we er écht live bij kunnen zijn. Nog even en we kunnen via de digitale snelweg afkortingen vinden die het mogelijk maken ruim vóór de ramp op de plek van bestemming te zijn. Utopie? TomTom leidt ons nu toch ook al om een file heen (om een andere in te rijden…).
Ach, het zal allemaal wel anders zijn dan het lijkt. Uiteindelijk ligt er wel twintig centimeter sneeuw buiten, vriest het nog steeds net niet en zingt Lenny Kravitz het nummer ‘always on the run’. Het kan verkeren.

Ik snap het niet…

Wat is een kenmerk van iets niet snappen? Vragen stellen. Er van uitgaande dat je de dingen wil begrijpen, stel je vragen. Aan anderen of aan jezelf. En dat laatste, dat houdt me bezig. Die vragen aan mezelf, daar krijg ik niet goed een vinger achter. Nog even los van de vragen zelf, is het ’t proces wat er zich in mijn hoofd afspeelt dat ik niet goed snap. Met name de vragen waar ik elke keer geen antwoord op weet. Dat lijkt zo’n nutteloze bezigheid. Hoe lang moet je dat volhouden? Jezelf vragen stellen die je niet kunt beantwoorden?

En meteen heb je er dan een vraag bij… Dat proces bedoel ik. Het denken in je hoofd. Nadenken over wat je ziet, hoort  of voelt. Woorden vinden voor wat je wil zeggen of wil opschrijven. Welke woorden kies je uit, spreek je uit of schrijf je op? En waarom juist die? Waar ligt bijvoorbeeld dat moment dat ik ‘hallo’ schrijf in plaats van ‘geachte’. En nog wat breder vertaald, wanneer voel ik me op mijn gemak en wanneer maak ik me druk? Wat raakt me en wat gaat aan me voorbij?

Dat komen en gaan van emoties en gedachten, dat houdt me bezig. Daarbij komt dat, wanneer ik iets niet snap, de ander daar een tegenovergestelde ervaring bij kan hebben. Interessant. Wat snapt hij wel en om welke reden gaat dat voor mij niet op? Vrij voor de hand liggende verklaringen als ‘opleiding’, ‘kennis’, ‘intelligentie’ of  ‘inzicht’ gaan door mijn hoofd. Al heel snel komen daar woorden bij als ‘tijd’, ‘aandacht’ of ‘bewondering’, die op hun beurt weer een balans zoeken op de taalschaal met ‘onzekerheid’, ‘jaloezie’ en ‘angst’. Allemaal interessante associaties, maar niet meteen eenduidige antwoorden op de vragen. Soms is het heel zinnig om ‘ach, laat maar even zitten’  zwaar te laten doorwegen.

Het voortdurend vriendelijk botsen van woorden en zinnen in mijn hoofd. Toevalstheorieën. Gausskrommen. Ups en downs. Vanalles. In gedachten ben ik tegelijkertijd leraar en student. Zonder kennis, maar vooral met een gemotiveerd spervuur aan vragen. Ge-weten-loos en voortdurend. Want de tijd tikt voort. Elke seconde. Elke minuut. Elk uur en elke dag dat ik bezig ben met de dingen die ik doe.

Een plezierige kant van al dat denken is namelijk het doen. Dat voelt als stage lopen bij mezelf waarbij ik mag leren van de praktijk. En zo nu en dan vind ik dan zelfs een antwoord op een vraag. Even heel duidelijk en voor de handliggend logisch. Weet je wat het volgens mij is? Het is het gevoel om in leeftijdnood te komen. De beperkte tijd, gecombineerd met de wil om iets eeuwigs achter te laten. Even vasthouden die gedachte want voor je het weet is het weer een vraag geworden… Moet je doen. Vooral doen. Snap je?

Vals…

‘Het is vals hè’? Hij stopt met zijn gitaarspel. Een beetje bedrukt kijkt hij me aan en tegelijkertijd ook in de lens van de iPhone-videocamera waarmee ik hem op zijn verzoek aan het opnemen ben. ‘Volgens mij is het vals’, beantwoord hij zijn eigen vraag. Ik stop de opname. ‘Wat was er vals’, vraag ik, omdat ik eerlijkgezegd best onder de indruk was van zijn gitaarspel en begeleidende zang. ‘Nou, alles…’. Het is even stil. Hij wil een filmpje van zichzelf op YouTube zetten. Maar het is duidelijk dat hij niet 1-2-3 tevreden is over de opname. ‘Dan doen we het toch gewoon over’, stel ik voor. Dat patroon herhaalt zich nog een aantal keren. Opnemen, terugkijken, herhalen. Dan zegt hij: ‘Jij vindt het niet meer leuk hé?’. Ik voel zijn dilemma. Hij wil duidelijk ‘kwaliteit’ maar hij lijkt me niet te willen belasten met zijn hang naar perfectie. Zijn antennes voor de gemoedstoestand van anderen zijn bijzonder gevoelig…

In al die minuten dat ik de camera zo stil mogelijk houd en hem hoor zingen en zie spelen, gaan er allerlei gedachten door mijn hoofd. Daar zit hij dan. Mijn zoon van twaalf. Zichzelf begeleidend op gitaar terwijl zijn stem heldere tonen voortbrengt. Ik zie hoe hij zijn best doet om dat samenspel zo mooi mogelijk te laten klinken. Ik geniet ervan. Gisteravond heeft hij tijdens de afscheidsmusical van groep 8 ook gezongen. Voor een volle zaal met ouders en leerkrachten. Met trots denk ik aan ‘zijn momenten’ in de musical. Vanaf de voorste rij heb ik daar genoten van zijn inzet. Maar ik heb ook de druk gezien die hij zichzelf oplegt om alles zo goed mogelijk te doen.

En ook nu legt hij de lat weer hoog. We kijken nog een keer naar de opnames. ‘Kun je daar iets van af halen’, vraagt hij, terwijl hij het resultaat van het eerste filmpje aan een kritische blik onderwerpt. Ik stel hem gerust. Ja hoor, dat kan. Echt? Ja, echt… Hij zet z’n gitaar weg en ik zet de filmpjes van mijn iPhone over naar de computer. Opnieuw denk ik na over zijn wens om zichzelf via YouTube de wereld in te zingen. Waar komt dat vandaan? Is het een kwestie van groeiend zelfvertrouwen? Aangewakkerd door het succes van zijn eerdere live-optredens voor eigen- en vreemd publiek? Ik ga er voor het gemak even van uit dat hij dat zelfvertrouwen ook als positief ervaart. Maar als dat zo is, is dat zelfvertrouwen de reden om van het live-publiek nu over te stappen naar een digitaal ‘wereldpubliek’? Een nieuwe fase in zijn zelfverwerkelijking?

Wat me bezighoudt is het volgende. Wat als die zelfverwerkelijking een wat minder positieve voedingsbodem heeft. Stel dat het geldingsdrang is. Met als bijkomend verschijnsel dat hij daardoor voortdurend op zijn tenen loopt. Moet ik hem daarvoor dan juist niet beschermen?. Bijvoorbeeld door hem te vertellen dat het goed is wat hij doet. Mooi is wat hij zingt en erg knap is wat hij speelt. Want dat vind ik met heel mijn hart. En eigenlijk zeg ik hem dat ook regelmatig. Maar doe ik dat op de juiste manier en bij de juiste gelegenheid? Want ik blijf zo nu en dan bij hem een soort van ‘kwelling’ zien. Een frustatie van het niet kunnen voldoen aan een door zichzelf opgelegde standaard. Een bij herhaling niet halen van een hoger doel.

Zou het mogelijk zijn, om hem wat minder kritisch op zichzelf te laten zijn? Zodat hij meer kan genieten van wat hij doet? Zélf blij wordt van het plezier dat hij anderen bezorgt. Zodat hij een voldaan gevoel heeft inplaats van vooral een gevoel van verbazing. Zodat hij niet alsmaar op zoek hoeft te zijn naar ‘méér’ of ‘beter’. Of… Ho. Ik dwing me om even pas op de plaats te maken in mijn gedachten…‘Het is vals hé?’ Die vraag blijft naklinken in mijn hoofd. En plotseling besef ik dat het niet meer alleen gaat over gitaarspel of zang. Het is méér nog dan zijn vraag, ineens ook de mijne. Het is ‘vals’, in de figuurlijke betekenis van niet accorderen. Van het niet eens zijn met wat je zelf doet. Wat was er ook al weer vals? ‘Nou alles…’ Echt? Nee. Écht niet alles! Dat zou pas echt vals zijn. Iemand met zulke antennes vangt mijn twijfel ongetwijfeld op… En dus ga ik morgen weer naar hem, maar tegelijkertijd ook heel goed naar mezelf luisteren.… en -vals of niet- van beide tot op het bot genieten!

Rust

Volksliedtraan
van Koreaan
sliding tackle
Afrikaan
noppenschoen
op enkelband
voetbalknie
en zwabberbal
oranjegek
kanariegeel
hup Mandela
Vuvuzela!
Och. Leeuwenhart
noch pantertrots
na week of drie
niks beter nie
wèl Van der Vaart
maar welvaart? Nee..
want voetbal ‘k nie
niks beter nie…

De wereld is goedkoop

Een dikke zes miljoen hits op google als je ‘tweedehands’ als zoekwoord intikt. Zes miljoen…. Een getal dat je een poosje zorgvuldig door je hoofd moet laten botsen. Ik weet even niet hoe ik in die overpeinzing van google terecht kwam op de site van het CBS, maar daar lees ik dat in 2040 ons land bijna 18 miljoen inwoners telt. Ongeveer één miljoen meer dan nu, in 2010. Waar wil ik naar toe? Naar het beeld dat nu, met wat fantasie, dus al bijna één op de drie Nederlanders gerelateerd kan worden aan het begrip ‘tweedehands’. De één koopt iets nieuws en de ander koopt het een keer over (tweedehands). De derde heeft dan weliswaar nog even niks maar dat is slechts een kwestie van opnieuw iets meer tijd. De tweede verkoopt het namelijk ‘als nieuw’ door aan de derde en voila…wéér zes miljoen tweede- of eigenlijk derdehandsjes. Wij nederlanders zijn een handelsvolk…

Het idee intrigeert me. Op google tik ik voor de aardigheid ook ‘derdehands’ in. Iets meer dan 17.000 hits. Hmm… Da’s nogal een verschil met die zes miljoen. Mag ik daaruit heel kort door de bocht concluderen dat met ‘nieuw’ en ‘tweedehands’ onze productiecirkel al zo’n beetje ophoudt? Daar staan we dan met ons milieubewuste recycle-gedrag. Hoezo ‘cradle-to-cradle’-gedachte? Nee, dat kan niet zijn. Het grote verschil zal vooral wel liggen aan onze creatieve handelsgeest en VOC-mentaliteit (VOC als in Vooral Ongebreideld Cashen…). Derdehands is –creatief handelend gesproken- namelijk net zo iets als tweedehands, maar dan een beetje later op de tijdlijn. Met andere woorden, van die zes miljoen tweedehandsjes zijn er waarschijnlijk ook een heleboel derde- of meerderhands. Maar dat zeggen we er niet bij. Want dat levert niks op. Nee. Wij Nederlanders zijn meer van de ‘als nieuw’-, ‘van een oud vrouwtje’-, ‘niks geleden’- en ‘altijd in de garage gestaan’-uitspraken. En het aardige is dat dat precies is wat we als klant willen horen. Zes miljoen keer als het moet. En dan maakt tweede-, derde- of vierdehands niks uit.

Maar toch, even voor de aardigheid. ‘Vierdehands’? 1650 hits. Vijfdehands? 752! Zesdehands loopt dan vreemd genoeg opvallend op naar 1410. Zevendehands komt op 223 en dat aantal blijft redelijk in stand, tot aan de ‘negatieve uitschieter’ bij negendehands (slechts 6 hits). Tiendehands daarentegen zit weer op 700. Elfdehands komt helemaal niet voor in google, maar twaalfdehands scoort weer een kleine 200 keer. Daarna blijft het allemaal schommelen in de tientallen. Ook honderdstehands scoort nog achtentwintig keer. Met andere woorden, het blijft maar doorgaan. Duizendstehands? Twee keer. Dat zouden u en ik kunnen zijn. Maar dat zou betekenen dat óf u, óf ik iets negenhonderdnegenennegentigstehands moet hebben aangeschaft… Typ dat maar eens in. Net als elfdehands zero hits…Eindconclusie van dit alles: De wereld is, behalve goedkoop, vooral tweedehands en wij lullen daar vervolgens een puntje aan. Met een leugentje zelfs als het moet…maar wel voor eigen bestwil. Want wie wil er nou niet een goedkope Mercedes 500 SEL die van een oud vrouwtje is geweest…

Groener aan de overkant…

Het moet geen enkel verschil maken. Je bent zo jong als je je voelt. Dus ook al wordt je 50, dan kun je je best 40 voelen. Of jonger. Geen speld tussen te krijgen. Dacht ik tot een paar dagen geleden. Toen werd ik 50…

En dan gaat zo’n speld toch een beetje prikken. Geen grote schade hoor, maar zo nu en dan een steekje. Een korte gedachte, een snel gevoel. Een simpel sommetje. Momentjes van twijfel. Waarop je je in alle eerlijkheid afvraagt: En nou? Wat heb je nu bereikt in je ‘jonge’ leven? Je dacht vroeger toch –het moet ongeveer op je dertigste zijn geweest- aan die dag dat je vijftig zou gaan worden. Dat je dan toch wel in alle opzichten ‘gesetteld’ zou zijn? Dat je op je vijftigste toch wel zo’n beetje alles geregeld zou hebben. Alles waarvan je toen eigenlijk ook al niet goed kon omschrijven wat dat dan was. Maar als je vijftig werd, dan zou je dat toch zeker wel weten? Dan zou je –dat wist je toen heel zeker- op dat groenere gras aan de overkant staan.

Nee dus. Althans. Het voelt nog als dat beginnende gazon van toen. Nog steeds alsof het allemaal moet ‘groeien’. Het totale geluk waarop je toen al zinspeelde. Dat is er nog niet. En al doomdenkend realiseer je je dat de tijd toch wel gaat dringen. Op je dertigste kon je je die twijfel nog wel permitteren. Laat dat gras nog maar even groeien. Pas gezaaid, niet betreden…Begrijpelijk. Maar op je vijftigste? Het gras aan de overkant is nog altijd groener. Je ziet het met lede ogen aan. Je kijkt naar de mensen aan die overkant. Naar al die mensen die er naar jouw inschatting van dat moment al wél zijn. De succesvollen. De geslaagden. De happy few. Je zou ze willen toeschreeuwen, daar aan de andere kant, hoe zij het wel voor elkaar hebben gekregen. Welke wegen hebben zij bewandeld? Welke paden heb jij dan gemist? Hoe is het zo gelopen? Hoe niet? En als de twijfel het grootst wordt, dan doe je dat gewoon. Je vraagt het de eerste de beste winnaar aan de overkant. In vertwijfeling roep je hem toe. ‘Hoe kom ik aan de overkant?’. En het gekke is dat het niet meteen bij je binnenkomt als hij terugroept: ‘Daar sta je al’…

Capaciteiten

uitbouwen vanuit zekerheid
of groeien vanuit twijfel
Maar eh…
wie geeft het antwoord
als je jezelf vragen stelt…
als denken direct doen is
of doen zoals bedacht
dan eh…
geef ik het antwoord
op de vragen die je stelt…

Dodenherdenking…

De vierde mei. De dag van dodenherdenking. Vandaag een paar minuten stilte om te herdenken dat ‘we’ in ’45 zijn bevrijd. Zelf ben ik van ’60, dus van die bevrijding weet ik heel weinig. Maar ik besef dat het terugdenken aan mensen die je dierbaar zijn sowieso een goede zaak is. Daarom loop ik zo nu en dan over het kerkhof om vervolgens altijd even stil te staan bij het graf van mijn vader en moeder. Gisteren ook weer. In gedachten verzonken werd ik daar ineens getroffen door het beeld van dat moment. Ik heb dat vastgelegd in deze foto.

Bij het graf van mijn ouders
Bij het graf van mijn ouders

De schaduw, die over het graf valt, is van mij. Wat me intrigeerde was de zon die mij ‘projecteerde’ op de aarde. Dat ‘voelde’ goed… Het is waarschijnlijk totaal niet vergelijkbaar met het gevoel van ’45. Niettemin, heel even had ik daar mijn eigen vrijheidsmomentje. Niet de meest voor de hand liggende plek om blij te worden, maar toch. Even werd ik daar ‘geraakt’. Of moet ik zeggen, mocht ik ze daar een momentje ‘aanraken’? Ik hoefde daar niks voor te doen. Het was een cadeautje, van de zon die me met de aarde verbond. Vlak naast hen. En heel even waren we allemaal samen…

De eerste keer…

Mijn eerste keer was op mijn achttiende. Een beetje gemiddelde leeftijd denk ik maar zeker weten doe ik dat eigenlijk niet. Hoewel, als ik er over nadenk, dan was ik misschien wel vrij jong. Je moeder hoort niet te sterven als je pas achttien bent, toch? Ze stierf in mei, midden in mijn examenperiode. De dag voor Nederlands opstel. En twee dagen voor Wiskunde. Dat vertaalde zich uiteindelijk in respectievelijk een negen en een anderhalf. Op mijn eerste examen zou een jaar later een tweede keer volgen…herkansing was geen optie. Ik zat daar toen niet zo mee. En nu ik dit zo opschrijf zie ik pas de wrange paradox: de dood geeft ook geen herkansingen… Mijn moeder was dood. Bleef dood.

Niet al mijn broers en zussen gingen naar haar kijken. Sommigen wilden de herinnering aan haar niet blootstellen aan het onbekende. Die keuze had alles te maken met het gegeven dat mijn moeder in onze kindertijd vaker opgenomen was in overspannen en psychotische toestand. Elke keer kwam ze dan gelukkig ook weer thuis. Alleen die keer in mei niet… Ze stierf in de inrichting en daar lag ze ook opgebaard. Ik zag op tegen die laatste ontmoeting, maar ben wel gegaan. Het was de eerste keer dat ik een dode zag. Mijn overleden moeder. Een hele vreemde gewaarwording…

Ze lag daar. En er lag een briefje bij. Haar naam stond er op. Dat briefje heb ik als heel dubbel ervaren. Oneindig overbodig en tegelijkertijd zo elementair allesomvattend. Het was er koud. Of misschien was ik dat zelf wel. Ik kan me er verder niet zo veel van herinneren. Ik weet bijvoorbeeld niet wie er naast mij nog meer bij haar was. Ik denk achteraf dat de spanning van het moment me verdoofde. Rouw, nog in de beginfase van ontkenning. Mijn verdriet en pijn, gevangen in een wellicht noodzakelijk maar op dat moment ijzig kil verwerkingsmechanisme. Ze voelde ook koud…

Weer thuis ben ik alleen het bos ingewandeld. Heb ik elke boom toegehuild. Uitgeschreeuwd wat ik niet begreep. En het bos troostte in stilte. De warmte van mei, ze werkte voor mij.

Ik heb het verdriet kunnen delen. Met mijn broers en zussen. Met mijn vader. Met familie en bekenden. Een paar dagen lang. Heel intens. Thuis. Tijdens de begrafenis. Bij de dienst in de kerk. Waar het licht van de zon door de donkerrode glas-in-lood-ramen naar binnen scheen. Toen we achter haar aan de kerk uitliepen, viel er een roos van haar kist. Die heb ik opgeraapt omdat ik voelde dat die voor mij was. Net zoals de mei-zon in het bos toen voor mij was. En uiteindelijk van iedereen werd. Elk jaar weer opnieuw. Van mei, naar mei, naar mij. Dankzij…die eerste keer!


Toch is het best leuk…

Morgen naar de Efteling. Met de hele familie. Beloofd is beloofd. Beelden van ontelbaar veel mensen schieten door mijn hoofd. Heel veel lotgenoten, die we morgen bij herhaling zullen tegenkomen. Hoe drukker, hoe vaker. De slimme wachtrijhekjes zorgen ervoor dat het grootste deel van de dag wordt doorgebracht met het stiekem kijken naar andere mensen. Zien hoe zij omgaan met hun minder geduldige kinderen. Daar tegen afzetten hoe wij omgaan met die twee van ons. Snoepjes en broodjes zijn al ingepakt om aan de ergste nood tegemoet te komen.

‘Als u hier bent is de wachttijd nog één uur’, lees ik, terwijl ik daar nog een zestal rijen vanaf sta. Shit. Achter mij krijgt een ventje een duw. Hij staat met z’n voet op een hand van een wildvreemde. ‘Niet op het hek lopen, dat heb ik je nu al vijf keer gezegd’ probeert zijn moeder de situatie te redden. Te laat. Het ventje is opnieuw schuldig en blijkt de rest van de vijftien rijen niet meer te troosten. Ik ben nu dáár waar de wachttijd nog een uur is. Kijk met enig medelijden terug naar de plek waar ik zes rijen geleden stond. Daar staan nu weer mensen die ook naar mij kijken. Ik zie dat we hetzelfde denken, maar dan omgekeerd. Dat geeft enige verlichting, maar toch. Gelukkig is het herfstvakantie, anders hadden we ook nog ontiegelijk last gehad van wespen. Normaal rent mijn zoontje dan weg, maar dat gaat niet tussen die hekjes. Het enige wat dan helpt is het vakkundig wegslaan van die beestjes. Probleem is dat anderen dat veel minder vakkundig doen. Maar goed. Daar hebben we nu gelukkig geen last van. Het is herfst. Het regent. Althans, dat deed het net. Nu kan ik dat niet meer zien, omdat ik net een paraplu in mijn oog heb gekregen maar ik ga er vanuit dat het nog steeds regent. De moeder van dat jongetje probeerde net nog wat te redden door een snoepje in haar tas te zoeken. Dat lukt niet met een paraplu… Sorry, meneer! Ja, sorry, ja!! denk ik heel hard, noodgedwongen knipogend. Als ik sta waar het nog een half uur is, denk ik terug aan het vorige half uur. Ik maak mezelf wijs dat dat heel snel voorbij ging. Voor m’n eigen gemoedsrust geloof ik mezelf.

En jawel. Ineens zitten we in de Vogelrock. In anderhalve minuut weer buiten, met een tweetal whiplashes, links en rechts. ‘Waar gaan we nou in, pap?’ ‘In de auto’ denk ik maar ik zeg wat anders. Het is tenslotte maar één keer in de zoveel tijd. Hoeveel tijd? Als u hier staat nog maar een uur…
Morgen gaan we.