Gate B53…

Al een paar dagen sluimerde het. Maar pas bij gate B53 op het vliegveld in Düsseldorf manifesteerde het zich echt. Het gevoel overviel me. Mijn omhelzing van hem ter afscheid was de opmaat. De opwellende tranen bij hem en zijn moeder deden de rest. Wat goed was, voelde toch even intens verdrietig. Een half jaar lang zou hij duizenden kilometers ver weg zijn. Het gevoel van gemis, ondanks de tijdelijkheid van het afscheid, woog veel zwaarder dan van te voren gedacht.

De op handen zijnde uitwisseling vanuit zijn studie biologie naar Noorwegen, met ‘uitstapjes’ naar Groenland en naar de Lofoten eilanden, hadden zijn avonturiersdrift al heel vroeg aangewakkerd. En wij juichten dat toe, al die tijd dat hij karaktervol nonchalant zich daarop voorbereidde. In de laatste dagen voor het vertrek had hij nog een hele agenda af te werken van feestjes, filmbezoek met vrienden en andere fijne bezigheden. Maar het moment kwam wel steeds dichterbij.

En daar, die ochtend bij gate B53, was het afscheid er in volle hevigheid. Op het ene moment stond hij nog in de wereld die van ons samen was, en op het andere moment opende zijn ticket eenmalig het hekje en stond hij aan de andere kant, in zijn nieuwe wereld. Daar waar wij op datzelfde moment niet meer konden komen. Zwaaien kon nog wel -en dat deden we dan ook- maar dat verzachtte de pijn van het afscheid niet. Het voelde alsof je een deel van je eigen leven uit zwaaide. Dat gevoel, verstandelijk gemixt met de blijdschap voor het avontuur dat hij aan wilde gaan.

In de auto op de terugweg spraken we erover. Het dubbele gevoel bij dat afscheid. Het had nog iets onwerkelijks. Iets waarvan je wist dat het waar was, maar wat je nog even niet kon geloven. Een soort van ontkenning, als in de eerste fase van een rouwproces. We relativeerden dat ook weer meteen, maar dat we allebei een beetje van ons stuk waren, konden we niet ontkennen. Een half jaar, dat was toch best wel lang. Ook al zouden we elkaar diezelfde avond, als hij in Noorwegen zijn wifi op gang had gekregen, alweer spreken of zelfs digitaal terugzien.

En zo liep het ook. Een paar uur later dan verwacht, omdat sneeuwkettingen voor kofferwieltjes bij mijn weten nog niet zijn uitgevonden, maar zeker ook omdat ‘huisnummer 11’ ook in Noorwegen niet gelijkstaat aan ‘kamer nr. 11 van huisnummer 33’. En voordat je daar achter bent, heb je toch een aantal keren de juiste straat moeten doorkruisen. Maar uiteindelijk deelde hij op 2959 km afstand zijn eerste ervaringen met ons. En met zijn zus, die de Whatsapp videogroeps-chat had geopend.

De volgende dag moest ik terugdenken aan die momenten bij de gate. Wat was het precies dat gezorgd had voor dat trieste gevoel dat ik ervaren had. Het vertrek uiteraard was de begrijpelijke aanleiding, maar er was meer. Het zat dieper. Of tenminste, ik meende dat het dieper zat en ik voelde een behoefte om dat voor mezelf te duiden. Omdat we het in de auto al over een ‘rouw-gevoel’ hadden, kwam door-associërend vrij snel de zin ‘Partir, c’est mourir un peu’ bovendrijven.

Internet is niet alleen handig voor een digitale groeps-chat. Ook franse dichters worden er snel mee gevonden. ‘Partir c’est mourir un peu’ blijkt de eerste zin van een prachtig gedicht van Edmont Haraucourt, die leefde van 1857 tot 1941. De eerste strofe gaat als volgt: Partir c’est mourir un peu, / C’est mourir à ce que l’on aime: / On laisse un peu de soi-même / En toute heure et dans tout lieu. Vrij vertaald staat dat voor: Vertrekken is een beetje sterven, / het is sterven aan wat men liefheeft / Men verliest een beetje van zichzelf / in ieder uur en op elke plek.

Een afscheid voor een half jaar is geen definitief afscheid. Gelukkig. Maar tijd is een heel relatief begrip. Laat de tijdelijkheid even achterwege en je houdt enkel afscheid over. Het afscheid aan gate B53 zou je zo ‘een beetje vertrekken’ kunnen noemen. ‘Partir un peu’. Zou het zo kunnen zijn, vraag ik me af, dat de tranen die dat al opriep mogelijk de ‘oefen-emoties’ zijn voor dat ene moment van afscheid straks? Dat ene moment -hopelijk pas over heel veel jaren- dat onherroepelijk een keer gaat komen? Dat moment waar we zo moeilijk over spreken en waar we liever niet aan denken, omdat het gaat over ‘doodgaan aan wat je liefhebt’. Afscheid van het leven.

Tranen dus. Maar zeker ook blijdschap, hoe vreemd dat misschien ook klinkt. Want als je vertrekt, dan ‘verlies je een beetje van jezelf’. Of, als ik een andere vertaling citeer: ‘We laten een beetje van onszelf achter’. Dat is voor hen die blijven. Je laat iets van jezelf achter, als je vertrekt, op welk uur en vanaf welke plek dan ook. Het gemis wordt daardoor verzacht. Voor een deel door de tijd maar voorál door wat je achterlaat. De tranen van verdriet, bij welk afscheid dan ook, zijn tegelijk tranen van geluk en dankbaarheid voor wat er is achtergelaten.

Je moet er soms wel even naar zoeken, naar wat er is achtergelaten. Maar het is er. Op elk tijdstip en overal. Op dit moment in Noorwegen en bovendien een paar straten verderop in mijn eigen dorp. En over een half jaar weer even allemaal hier bijeen. Maar voor véél later? Ach, wie weet, straks blijkt God ook gewoon Whatsapp te hebben…

Op 2 februari 2019 heb ik deze column live voorgedragen in het radioprogramma ‘Wiekentpraot’, voorafgegaan door de prachtige vertolking van Margriet Sjoerdsma en Egbert Derix van ‘First we take Manhattan’ en afgesloten met ‘We’ van Neil Diamond. Toepasselijk in velerlei opzicht.

Mart

Van een afstand zag ik hem al zitten. Op het stenen trapje voor zijn café. Het was zondagavond, zo omstreeks acht uur. Ik weet niet of hij zijn café al open had. Normaalgesproken wel, op zondagavond. Dan stond hij met Marij achter de bar. Normaalgesproken. Maar alles was niet meer normaal. Alles was anders geworden. Zijn dochter was onlangs op haar vakantieadres overleden.

Ik zag dat hij in gedachten verzonken was. Hij keek in het niets en tegelijk in de richting van waar ik vandaan kwam fietsen. Ik denk dat hij vanaf zijn plek de toren van de Lambertuskerk kon zien. Pas in het voorbijgaan merkte hij me op en reageerde op mijn ingetogen opgestoken hand en mijn ‘hallo’. ‘Ha’.. Een korte reactie en een knikje kwam er terug van zijn kant en toen waren we elkaar ook al weer voorbij.

Fietsend probeerde ik me een voorstelling te maken van de pijn en het verdriet dat hem was overkomen. Opgeteld bij het verdriet van de man van zijn dochter. Misschien dacht hij op dat trapje wel aan zijn kleinkind, dat vanaf dat verschrikkelijke moment zonder moeder verder moest, maar daar waarschijnlijk op die jonge leeftijd nog geen enkel besef van had.

Het lukte niet. Het beeld van Mart, die buiten op het trapje voor zich uit staarde, terwijl binnen in zijn café het leven straks weer gewoon door ging. Het was een contrast dat me weliswaar diep raakte, maar van de pijn die er achter schuilging, daar kon ik me geen voorstelling van maken. Dat kon waarschijnlijk alleen hij op dat moment.

Misschien wel door het leven in zijn café even achter zich te laten.  Te gaan zitten op het trapje voor de ingang. Omhoog te kijken, nog óver de kerktoren heen. Lang genoeg om daarna weer naar binnen te gaan. Om het leven te leven. Voor zijn dochter. Zijn kleindochter. En voor zijn vaste klanten, die begrepen waarom hij even buiten zat, maar daar die avond mogelijk geen woorden voor hadden.

Deze woorden zijn voor hem. En voor hen die ze herkennen.

 

Weemoed…

Een uitverkocht Cambrinus. Vanuit ’n plek in de verre hoek heb ik nog net uitzicht op de pianokruk en op pakweg twee octaven pianotoetsen in het midden van het klavier. Ik schat in dat ik zo Egbert prima kan zien spelen zometeen. Egbert Derix geeft een soloconcert. Het op één na laatste concert dat er in muziekcafé Cambrinus gegeven gaat worden. In het laatste seizoen. Ik heb het Jan bij een aantal vorige concerten al vaker horen vertellen. En ook nu weer is zijn introductie er een, waar weemoed doorheen klinkt.

Als je een café gaat beginnen, vertelt hij, krijg je tientallen adviezen hoe dat moet. “De helft van die adviezen hebben we op onze manier opgevolgd en de andere helft soms misschien wat eigenwijs naast ons neergelegd”. In een sfeervol mengsel van trots en melancholie gaat Jan nog even door. Het traditionele viltje, waar hij op het laatste moment nog altijd wat opschrijft, voordat hij een artiest aankondigt, trilt een beetje tussen zijn vingers. Als je met een café gaat stoppen, vertelt hij, blijken de adviezen daarover achterwege te blijven. Dat is iets dat je na 25 jaar helemaal zelf moet doen. En dat valt niet mee. Zeker niet wanneer het aftellen op een punt is beland, dat je bij de één na laatste bent…

Egbert zit al die tijd aan de vleugel. Tot zijn verrassing krijgt hij van Jan een antiek bierreclamebord, met de opdruk JAZZ, waaraan het woord ‘stout’ is toegevoegd. Uit 1929, als ik het goed onthouden heb. Die twee woorden, toen bedoeld om de biersmaak te omschrijven, staan nu, volgens Jan synoniem voor de muziek en een deel van Egbert’s karakter. Bovendien blijkt er voor het concert van Egbert geen poster te zijn gemaakt, zoals dat in de historie van het muziekcafé meestal wel het geval is. Geen halszaak, want het concert was in no-time uitverkocht.

Maar toch, een tweede cadeau volgt. Alsnog een poster met de aankondiging van het concert van Egbert. Passend in het betoog van Jan, die uitgebreid uit de doeken doet -je bent muziek-missionaris of je bent het niet- dat vanmiddag een dame uit Canada (who cares…) op de bühne had kunnen staan, maar dat tot Jan’s vreugde haar noodgedwongen afzegging eigenlijk maar één logische vervanger kende: Egbert Derix. En die zat klaar. Wachtend tot hij ‘stout’ zijn ‘jazz’ ten gehore mocht brengen.

Vanaf de eerste toetsaanslagen voelde ik de weemoed in de lucht. Bij elk nummer heb ik me afgevraagd, muziekleek als ik ben, wat de klanken nu precies bij me teweeg brachten. Eigen herinneringen uit vervlogen tijden. Dan, rondkijkend, de constatering van een uitverkochte zaal, die voor de één na laatste keer allemaal dezelfde kant op keken. En dezelfde kant op luisterden, als je dat zo kunt zeggen. Jarenlang heb ik de spreuk op het bord zien staan, dat je een muzikant nooit je rug moet toekeren omdat je oren dan verkeerd zitten. Vanmiddag heb ik de spreuk niet gelezen, maar zag en voelde ik het live.

We luisterden naar de voorbodes van de herinnering. Bij sommige passages maakte een milde droefheid zich van mij meester. De muziek liet mijmeren. De uitleg van Egbert bij de gespeelde nummers wakkerden de melancholie soms nog verder aan. Bijvoorbeeld door een muziektekst over nevel in januari. Dat riep herinneringen op aan zijn vader Jan, die een aantal jaren geleden overleden was in die maand. De herkenning, ongetwijfeld, bij zijn moeder en zijn broer.  Weemoed. Gedragen door gevleugelde klanken. Muziekvrienden genoten en één stel werd zelfs beloond voor hun in Cambrinus opgedane levenslange liefde.

Niet vreemd dat op het eind van het concert het applaus voor Egbert -die op indrukwekkende wijze zijn 61e (!) concert van de afgelopen 25 jaar in Cambrinus had afgerond- naadloos overging in een staande ovatie voor Jan en Henny. De weemoed die voor mijn gevoel al de hele middag in de lucht hing, vond zijn weg in de tranen van Henny. Jan stond op dat moment iets verder van me weg, maar ik weet bijna zeker dat de melancholie van de muziek ook hem tot op het bot geraakt heeft.

Weemoed dus. Een woord dat uit twee delen bestaat. ‘Wee’ als in pijn voelen bij een afscheid. Maar ook ‘moed’ als een drijvende kracht om door te gaan. Een ‘trip down memory lane’ hoorde ik iemand uit het publiek na afloop van het concert als verklaring geven voor zijn gevoelde emotie. Dat herkende ik. Maar het bevestigde mij ook in het besef dat herinneringen alleen maar dán ontstaan als er in het nu geleefd wordt. ‘C’est la vie’ rijmt best mooi op ‘melancholie’.

Misschien dat ik daar een andere keer iets over op papier zet. Maar nu alvast even dit. Met dank aan de muze, aan Egbert en aan Jan en Henny, waarmee ik zometeen voor één van de laatste keren in café Cambrinus een biertje ga drinken. Het mooie is, realiseer ik me tot slot, dat op al die andere plekken waar ik Jan en Henny straks nog ga tegenkomen, overal toch een beetje Cambrinus zal zijn. Dat geeft de burger moed. Weemoed voor even. Maar vooral moed voor het leven.

101 jaar…

Op een vrijdagavond werd ik gebeld. ‘Op verzoek van de dochter van de overleden mevrouw Nelly Mooren-Benders’, zei de uitvaartbegeleidster die ik aan de telefoon had. Nelly Mooren-Benders was een dag daarvoor overleden. Op 101-jarige leeftijd! Na die introductie vroeg ze of ik tijdens de afscheidsdienst van Nelly een verhaal en een gedicht wilde voorlezen. Als ik dat wilde doen, dan moest ik maar een appje sturen. De uitvaartbegeleidster zou me dan het telefoonnummer van de dochter terug-appen zodat ik met de dochter verder zou kunnen overleggen. Een beetje beduusd was ik van het verzoek. Beduusd, maar tegelijk vereerd en eigenlijk vooral nieuwsgierig.

101 jaar. Mijn hemel. Ik besloot meteen te googelen op de naam van Nelly en haar leeftijd. Vrij snel kwam ik een bericht tegen van een honderdjarige mevrouw Mooren die vorig jaar aan het dorp Grubbenvorst een zeldzame driekleurige beuk had geschonken. Even verder zoekend kwam ik uit bij het filmpje dat Reindonk er van had gemaakt. Mooie beelden waar Nelly, heerlijk ingepakt in dekens en met een constante serene glimlach op haar gezicht, getuige was van het officiële moment dat de boom aan de gemeenschap van Grubbenvorst werd overgedragen. Nelly markeerde dat moment en de burgemeester hielp haar daarbij.

Dezelfde burgemeester had de eeuweling eerder al gefeliciteerd. Ook daar kwam ik foto’s van tegen op internet. Weer met een vriendelijk glimlachende Nelly. Opmerkelijk vond ik een ander bericht dat er jaren eerder postzegels aan Nelly waren overhandigd. In voormalig kamp Amersfoort werden op die manier jaarlijks mensen geëerd, die in de oorlog voor de gevangenen van grote betekenis waren geweest. Nelly onderging die huldiging met een voorzichtige glimlach, zag ik op de foto. In het artikel las ik tussen de regels over haar onverzettelijkheid maar tegelijk ook over haar bescheidenheid. Eerbetoon voor haar verzetsdaden wuifde ze meestal weg, met de reden dat anderen die loftuitingen nog meer verdienden.

Diezelfde avond al besloot ik aan het telefonische verzoek tegemoet te komen. Alleen al het lezen over deze bescheiden vrouw en het zien van haar foto’s werkte inspirerend. Ik kon het niet verklaren en ik wist ook nog niet goed wat haar dochter zich voorstelde van mijn bijdrage. Maar toen ik een dag later haar telefoonnummer kreeg en met haar over haar moeder sprak was er voor mij geen enkele twijfel meer. Een verhaal en een bijbehorend gedicht van mijn hand had de dochter aangezet om mij te vragen. Het was nagenoeg van A tot Z van toepassing op Nelly, vertelde ze me. En terloops vroeg ze of ik daarnaast ook een tweede moment in de dienst wilde invullen. Hoe, mocht ik zelf weten.

Ik heb over die tweede bijdrage een paar dagen nagedacht en in de tussentijd over en weer verschillende mails gedeeld met de dochter. Ze stuurde me de grafrede toe die ze voor haar moeder had geschreven. Zo indrukwekkend om die te lezen en te zien hoeveel liefde erin beschreven was. Tegelijk ook ervaren hoevéél mensen voor elkaar kunnen betekenen. Een universeel gevoel bijna. Haar broer zou het In Memoriam schrijven, vertelde de dochter. Dat zou ik ook toegestuurd krijgen, zodat ik uit zijn herinneringen eveneens zou kunnen putten voor mijn tweede bijdrage. Het voelde bijna natuurlijk om dit alles te delen met elkaar. Ik heb dat gevoel omgezet in een tweede gedicht en dat heb ik hen diezelfde avond gemaild.

dienst
Bij het binnenkomen van de kapel

Op twee momenten in de afscheidsdienst heb ik vandaag mijn woorden mogen delen met allen die haar nabij waren. Bij het afscheid van een vrouw die méér dan een eeuw haar stempel had gedrukt op de levens van heel veel anderen. Ik ‘kende’ haar nog maar een week en toch voelde het alsof ze met haar bescheidenheid en kracht ook mij had geraakt. Het was heel speciaal om even een onderdeel te mogen zijn van datgene dat zij in méér dan een eeuw had bewerkstelligd. Ze deed dat, omdat ze niet anders kon. En ze kon het, omdat ze niet anders deed dan dat ze was. Glimlachend. Met de wijsheid van een eeuw. Dat, en nog een beetje meer…

Voor Elke en Geert, familie en bekenden.

Een eeuw was jij op aarde
En nog een beetje meer
Dat heeft zo’n grote waarde
En nog een beetje meer
Je gaf de mensen hoop en
nog een beetje meer
Je leerde kinderen lopen
en nog een beetje meer…

Het lot dat jij aanvaardde
en dat ook telkens weer
Respect dat jij vergaarde
en nog een beetje meer
Je liep er nooit zo mee te koop en
toch aan jou de eer
Je hart stond steeds wijd open
en nog een beetje meer…

Jouw boom heeft nu drie kleuren
en nog een beetje meer
Niets kan jou nog gebeuren
Je bent in hoger sfeer
Jouw beuk die zal ons wenken
Elk jaar weer  keer op keer
We blijven aan je denken
en nog een beetje meer…

Getekend…

Twee tattoo’s gekocht, net na de middag op de kindermarkt. 25 eurocent per stuk. Ze werden vakkundig met een nat washandje aangebracht. De inzet en zorgvuldigheid waarmee dat gebeurde was bewonderenswaardig en vertederend. Een creatief idee van een viertal kids. Actief de boer op en de bezoekers aan de kindermarkt -toch weer duizenden in getal- iets aanbieden waardoor ze verrast, vertederd en vervolgens overtuigd werden om tot koop over te gaan.

Menigeen is zo vanmiddag ‘getekend’ voor het leven. In ieder geval toch voor de duur van deze zondag. Een zondag waarop ik me ook had voorgenomen om te schrijven. Over de afgelopen dagen en misschien wel over afgelopen woensdag. Zodoende ben ik later in de middag met iPad en zitkussen achter op de fiets vertrokken, naar een inspirerende plek in Horst. Eerste gedachte was om bij Trudy te gaan zitten, maar die plek was bezet door twee mensen. Toen ik daarna langs het water van de Kasteelse bossen fietste, wist ik het zeker dat ik over woensdag wilde schrijven. Over het afscheid van Maartje…

Het was druk op het strand. Er lagen mensen te zonnen. Maar het was lang niet zo druk als woensdagmiddag, toen de herdenkingsdienst van Maartje Truijen er werd gehouden. Ik kon daar zelf niet lijfelijk bij zijn maar een aantal indrukwekkende momenten heb ik op foto’s mogen zien. Uit betrouwbare bron heb ik vernomen dat er zo’n 750 personen aanwezig waren. Maartjes kist stond op de grens van water en zand.

Tijdens de dienst zwommen er zo nu en dan nietsvermoedend kinderen voorbij, vertelde mijn betrouwbare bron me. Spelend en plezier makend. Onverwacht toch helemaal passend bij de gelegenheid. En zeker passend bij Maartje, als ik de honderden en honderden reacties en condoleances op social media goed heb geinterpreteerd. Reacties, onder andere van haar collega’s van Spring Kinderopvang, waar ze werkte. Maar ook van heel veel ouders die al jarenlang hun eigen kinderen aan Maartjes goede zorgen toevertrouwden.

Als jonge mensen plotseling afscheid moeten nemen van het leven, dan ijlt het ongeloof nog heel lang na. Ongeloof over wat op een zwarte dag in één keer pijnlijk waar is geworden. Op het ene moment nog een gewaardeerde en waardevolle plek in dit leven, en dan -abrupt en zonder overgang- op het andere moment ‘elders’. Met niets daartussen, lijkt het. Net als zand en water op het strand. Voortdurend meebewegend met elkaar. Het zand laat het water niet los en omgekeerd.

Op de grens tussen zand en water. Het was de plek waar Maartje afscheid nam. Van iedereen daar op het strand. En zonder dat ze het zich bewust waren, ook van de spelende kinderen achter haar in het water. Van de mensen die links van haar op het strand van de zon genoten. Of tekeningen maakten in het zand. Net als vandaag. Ze nam afscheid door voortaan juist daar te zijn waar iedereen is. Zelfs bij hen die het niet weten. En zeker bij hen die haar nooit zullen vergeten. Elke dag opnieuw. Neemt ze afscheid en begroet ze. Tussen zand en water. Beweegt ze mee en laat ze niemand los. Verdrietig getekend voor het leven maar ook… verrast, vertederd en in eerbied daarvan overtuigd…

Voor Erwin, Job, Elle en Anne
en voor iedereen om Maartje heen

Tegenwind…

Vanochtend is Leon gecremeerd en vanmiddag ga ik naar de crematie van Tiny. Twee mensen die elkaar waarschijnlijk helemaal niet kenden, maar de cirkels van mensen om hen heen raken elkaar al snel. Op het snijpunt van twee van die cirkels bevind ik me. Bij de crematie van Leon was ik in gedachten aanwezig, vanmorgen tijdens het hardlopen. Ik moest er aan denken toen ik letterlijk de wind van voren voelde terwijl de zon op mijn rug scheen. Leon en Tiny. Een gedachte aan hen beiden die ik graag wil delen.

Leon ken ik van onze vriendenvolleybalclub waar hij jaren geleden ook lid van was. Tiny is de moeder van een collega van me. Tiny’s ziekteproces was er een van ups en downs. Leon is op zijn vakantieadres in elkaar gezakt en overleden. Hij dus heel plotseling, zonder enige aanleiding vooraf. En zij met een soort van gracieuze geleidelijkheid. Ik herinner me dat ik Tiny en haar man Mart vorig jaar nog heb mogen toezingen, op hun vijftig jarig huwelijksfeest. Dat was op 25 mei 2016. Toen 50 jaar getrouwd. Nu, zo’n anderhalf jaar later, al bijna 52 jaar.

In de Hallo staan de rouwadvertenties van Tiny en Leon naast elkaar. Ik zie dat Leon 52 is geworden. Het aantal jaren dat Mart en Tiny’s huwelijk bijna heeft geduurd. Wat een droevige dag moet het voor beide families zijn vandaag. Voor de ene familie een afsluiting van een ziekteproces, waarbij ze allemaal heel intensief betrokken waren. En voor de andere familie een begin van een periode waarop waarschijnlijk nog niemand zich ook maar enigszins op heeft kunnen voorbereiden. Onwaarschijnlijk. Onvermijdelijk.

Vanmiddag tonen we onze betrokkenheid bij het verdriet. Met mijn collega’s bezoek ik de crematie van Tiny. Meer mensen zullen daar zijn, want Tiny was een mensen-mens. De cirkels van alle mensen om haar heen zullen elkaar ongetwijfeld op meerdere punten raken. We zullen elkaar zien en in stilte de wederzijdse verbondenheid voelen. En ook vanmiddag zal de wind waaien. De zon zal schijnen, al dan niet achter de wolken.

Voor iedereen, maar vandaag speciaal voor Mart, Suzie en Veronique. En voor Monique, Rick en Melissa. Voor de familie, alle vrienden en bekenden. Voor iedereen. Even de wind van voor en de zon op de rug. Maar straks, als de wereld verder gaat en jullie de wind weer mee hebben, dan zul je zien, zal ook de zon haar warmte weer op ieders gezicht laten landen. En wie weet, hebben Tiny en Leon daar voortaan allebei wel hun aandeel in. 

Een witte kist, een zwarte vleugel

Het was er druk. Zo druk dat we met een grote groep mensen buiten hebben gewacht, omdat de wachtruimte binnen al helemaal vol was. Om me heen hadden mensen losse, witte bloemen bij zich. René werkte in de bloemen, realiseerde ik me. En ik had donderdag de rouwadvertenties gezien. Veel vrienden en kennissen hadden via de Hallo hun eerste verdriet al verwoord. Bij het crematorium vonden de mensen met de bloemen elkaar. Het waren er veel.

Het was zó druk dat we niet in de aula zelf, maar in de wachtruimte de dienst konden volgen. Vanaf de allereerste woorden werd het indrukwekkend stil in de wachtruimte. Op het scherm verscheen het beeld van een witte kist. Veel bloemen er omheen. Zo nu en dan veranderde de camerhoek en zagen we Marion en de kinderen, Don, Chiel en Lucree. Bij een afscheidsdienst raakt me dat altijd het meest. Het verdriet van hen die er het dichtst bij staan.

Ik was er met mijn zoon, Mees. Hij en Chiel hadden een paar jaar eerder samen de reis naar India mogen meemaken. Afgevaardigd namens het Dendroncollege en de stichting Helpende Handen. Net als Milou. En dus was zij ook aanwezig bij de afscheidsdienst, samen met haar moeder. Mees en Milou hadden er over en weer contact over gehad en zo stonden we nu samen te wachten om René de laatste eer te kunnen bewijzen. Net als indrukwekkend veel anderen…

‘Maak dich neet druk euver dinge die se toch neet kens veranderen’. Met die instelling had René iedereen bijgestaan. Vanaf de eerste dag dat hij -twee jaar geleden- te horen had gekregen dat hij een ongeneeslijke vorm van kanker had, was hij de steun voor zijn gezin, zijn uitgebreide familie en z’n nog uitgebreidere vriendenkring. Uit de verhalen die door hen werden voorgelezen, bleek dat juist die kracht van René indruk had gemaakt op iedereen. Tot op het laatst de regie in eigen hand gehouden. 

Op de terugweg naar huis hebben Mees en ik nog wat nagepraat over de indrukken van die afgelopen anderhalf uur. De tijd was bijna ongemerkt voorbij gegaan, door de woorden en de muziek. En een belangrijk deel van de tijd ging op aan het persoonlijke afscheid van iedereen die -wandelend langs de witte kist- een laatste groet bracht aan René. Links en rechts van hem stapelden de witte bloemen zich op. 

Het waren deze beelden die diezelfde avond nog een keer met kracht terug kwamen in mijn herinnering. Ik mocht aanwezig zijn bij de cd-presentatie van ‘Wandern’, een muzikaal project van pianist Egbert Derix en bariton Sef Thissen. De gedichten van zijn in 2009 overleden vader Jan Derix had Egbert in het Duits vertaald en op muziek gezet. Sef Thissen vertolkte de teksten en gaf daarmee woorden aan de ‘wandeling’ van Egbert. Een wandeling die hem ‘dichter bij z’n vader’ bracht.

Toen de spotlights aan gingen, vlak voor het eerste lied, stond de zwarte vleugel in één keer glimmend in het volle licht. Bijna meteen viel mijn blik op de grote witte letters, die op de vleugel pontificaal een naam vormden: REIJNEN. Het was net alsof de spots vooral de R,E,N en E deden oplichten. Ik zag de zwarte vleugel en dacht aan de witte kist van die middag. Ik dacht aan de gevleugelde reis van René, en tegelijk aan de reis van hen die achterbleven. Die door moesten op hun eigen weg. In hun eigen tijd. Dat ‘Wandern’ begon met het lied ‘Die Zeit, der Weg’ leek geen toeval meer. Iemand leek de regie in handen te hebben genomen. 

Wat je niet kunt veranderen, daar moet je je niet druk om maken. Maar de reis zelf, maak die zo mooi mogelijk. Ik denk dat René die boodschap ook aan Marion en hun kinderen heeft meegegeven, vóór hij zelf moest gaan. Met de belofte dat hij op ze zou letten en hen met raad zou blijven bijstaan op hun reis. Gevleugelde woorden. Een fijne wandeling. Met veel witte bloemen. Voor hen, voor zijn familie en voor z’n vrienden. Ik wens het iedereen toe, voor nu en voor de toekomst.

Truus

‘Vijf tot tien minuten, dan kan het wel’. De verpleegster van buurtzorghuis D’n Doevenbos kwam het me vriendelijk vertellen. ‘O, maar dan wacht ik wel even’, zei ik, en draaide me al om. ‘Nee’, zei ze, ‘Truus wil je wel ontvangen, maar niet langer dan vijf a tien minuten. Anders wordt het te vermoeiend voor haar’.

Het telefoontje van haar broer Hai, afgelopen maandag, had indruk op me gemaakt. Hij vertelde over haar ziekteproces en over de definitieve fase die er was bereikt. Truus kon niet meer op zichzelf wonen en daarom was het hospice geïndiceerd. Een dag later was dat geregeld. Ik herkende de voortvarendheid die in mei bij mijn zus ook aan de dag was gelegd.

Ze lag in bed. Haar ziekte had veel van haar gevraagd, maar ik herkende haar meteen. Haar ogen spraken zoals vanouds. Op een tafeltje tegenover haar bed stonden twee fotolijstjes. Zwart-wit foto’s van haar moeder en haar vader. Ze leken eensgezind over haar te waken. ‘Mooi’, zei ik tegen Truus, knikkend naar de foto’s. Truus glimlachte.

‘Ik heb ook de wandklok laten ophangen’, zei ze. ‘En dat schilderij’. Ze wees er naar. Twee huiselijke elementen, die ik vaag herkende uit het verleden, toen ik met regelmaat bij hen thuis kwam. De wandklok hing volgens mij in de keuken, waar ik menige boterham met hen heb mogen mee-eten. Het schilderij was een volgens mij geborduurde afbeelding van een Romeinse strijdwagen. Een gladiator die de vurige paarden in bedwang hield, in kruissteek gevangen.

We spraken kort met elkaar. Over hoe het ging. Over haar geloof dat ze binnenkort haar vader en moeder weer ging zien. Over dat mijn zus diezelfde overtuiging had en daar ook steun uit leek te putten. Over dat ze Trudy kende omdat zij en Trudy collega’s waren geweest. Over afscheid en over hoe vreemd dat was. Over het onvermijdelijke ervan en over de eindigheid van tijd.

Ik ben niet lang gebleven. Het was Truus haar tijd en daar was ze terecht zuinig op. Niet dat ze daar zelf over begon, maar de meegenomen wandklok vertelde zonder woorden haar verhaal. We gaven elkaar de hand, keken elkaar aan en namen afscheid met een tot ziens. Op de fiets wenste ik haar en haar familie in gedachten kracht toe en moest denken aan het schilderij dat ze van thuis had meegenomen. In zwart-witte kruissteek. Wel duizend. En heel even verwonderde ik me over hoeveel het meervoud van ‘kruissteek’ als ‘kruisteken’ klonk.

Haar…

Finale

Een duidelijk themawoord. Eenduidig zou je denken. Niet dus. Zonder bijgedachte en in de wetenschap dat het een afsluitende bijeenkomst van het Kwartaalcafé is, lijkt er geen misverstand mogelijk. Finale, als in ‘einde’, ‘afgelopen’. Maar toch..

Finale kan juist ook de opmaat zijn tot iets prachtigs. Een laatste apotheose. Een spectaculair slot van iets dat bij leven al mooi was. En misschien heeft de bedenker van dit themawoord een dergelijke betekenis wel voor ogen gehad? We zullen het nooit weten. Feit is dat er mererlei uitleg mogelijk is. Dus waar moet het verhaal over gaan?

Finale. Geen kop. Enkel nog maar een staart. Het houdt op. Einde. Afgelopen. Daarom. Haar…

Haar

De laatste weken leiden woorden, die op wat voor manier dan ook iets van eindigheid in zich hebben, bij mij tot melancholische gedachten. Niet op de laatste plaats omdat vrijdag 13 mei jongstleden het leven van mijn zus tot een definitieve finale is gekomen. Trudy’s leven hield die middag op. Eindigheid die onvermijdelijk was, maar door ziekte ernstig werd versneld. Eindige woorden, zoals ‘verval’, ‘aftakeling’, ‘de laatste dagen’, ‘hospice’. Zelfs het woord ‘jongstleden’ –ik merk het terwijl ik het opschrijf- associeer ik in gedachten met ‘overleden’. Laatstleden overleden. Te jong.

Maandag ben ik nog in haar appartement geweest. De huur is met ingang van volgende maand opgezegd. Ons rest nog de afsluitende taak om haar woning straks leeg op te leveren aan de woningbouw. Zo schoon alsof er niemand in heeft gewoond. Terwijl dat toch jarenlang wel het geval was. Maar de laatste weken niet meer. Sinds vrijdag de dertiende is ook een eind gekomen aan haar aanwezigheid in de flat. Bijna drie weken geleden alweer. Heel voorzichtig maken we hier en daar aanstalten om naar een definitief afscheid toe te groeien. De finale kost tijd.

Op de keukentafel staat Trudy’s juwelenkistje. Haar dochter heeft het daar teruggezet, op verzoek van een andere zus van mij. Die had nog graag een herinnering in de vorm van een kettinkje of iets dergelijks. De mailwisseling daarover had ik gezien. De dochter maakte er geen enkel probleem van. Integendeel. Naast het kistje lag een blocnote, waarop ze een lieve boodschap had geschreven. ‘Neem maar mee wat je wil hebben. Wat over is wil ik wel weer graag meenemen. Het kistje ook. Ik heb er een toepassing voor bedacht. Ook deze blocnote wil ik graag terug’. Prima. Trudy zou niet anders gewild hebben.

Ik opende het kistje en haalde er een wirwar aan halskettinkjes uit. Aan sommige daarvan hing een kruisje. In de wanorde was niet te zien aan welk kettinkje welk kruisje hing. Mijn oog viel op een lange zwarte haar, ook verstrengeld in de wirwar. Dat raakte me. Bij het om en af doen van de kettinkjes was die blijkbaar mee het kistje in gegaan. Voorzichtig heb ik alle kettinkjes los gehaald en ze naast elkaar op de tafel gelegd. De lange haar heb ik een paar minuten vastgehouden, maar daarna ook weer losgelaten. In de wetenschap dat zelfs wanneer alles is losgelaten, de herinnering aan haar toch kan worden vastgehouden. De finale. Haar loslaten om aan haar te blijven denken.

Ook in die zin is ‘finale’ een prachtig woord om mee te eindigen. Voor haar. En voor iedereen die haar heeft bijgestaan. Tot op het laatst. In dank en respect.

Trudy

Het is al meer dan tien jaar geleden. Trudy had een, wat wij broers en zussen, ‘mindere periode’ noemden. Ze zag dan de dingen anders dan dat wij die zagen. En daar was ze op die momenten bijna niet van af te brengen.

drie kaartjesDrie kaartjes had ze stevig in haar hand, toen ik haar thuis bezocht. ‘Daar draait het allemaal om’, zei ze en ze gaf me één van de kaartjes. Ze had er zelf iets op geschreven. Een citaat van Maria Montessori. Ik las het en herinner me, dat terwijl ik het las, ik in mijn hoofd bezig was hoe ik haar zelfbedachte ‘drie-eenheid’ weer naar ‘onze wereld’ terug kon redeneren.

Maar toen ik opkeek van het kaartje, zag ik de tranen in haar ogen. Tranen die ik al jaren niet meer had gezien. Haar wereld raakte ineens met enorme kracht mijn wereld. Haar moeder was ook mijn moeder. Trudy en ik waren kinderen met dezelfde geschiedenis. Tegelijk deelde zij verleden en  toekomst met haar eigen kind. Haar pijn werd even ook mijn pijn. Diep en snijdend. Moeilijk onder woorden te brengen.

Op dat moment pastte alleen maar huilen. Onze tranen weerspiegelden hetzelfde leed. Niet lang, want al snel was het weer alleen haar pijn. En bleef ik zitten met een diep gevoel van herkenning.

Ik was er door van slag. Zonder woorden had ik slechts een fractie van haar pijn ervaren. En dat raakte me zó diep. Hoe krachtig moet een mens zijn om de volle omvang van die pijn te verdragen, vroeg ik me af. Trudy bezat die kracht. Telkens weer. Haar moeder -onze moeder- ook. Ik wil geloven dat ook zij die kracht had. Zo sterk zelfs dat haar lichaamskracht er uiteindelijk niet tegenop kon, toen ze een longbloeding kreeg, terwijl ze geestelijk aan het opknappen was.

 

Jaren later, 2015, lijkt de geschiedenis zich te herhalen. Het beeld van enorme kracht wordt opnieuw bevestigd. In dat jaar wordt Trudy namelijk ook lichamelijk op de proef gesteld. Ze doorstaat het met verve. Met driekwart long neemt ze de fatale diagnose in 2016 met een stoicijnse berusting: ‘Mensen gaan dood aan kanker. Ik waarschijnlijk ook, maar daar ben ik niet bang voor. Dan zie ik mijn vader en moeder weer’, zegt ze op de terugweg van het ziekenhuis naar Horst.

Op haar ziekbed, ongeveer een maand geleden, vraagt ze me om het fotolijstje van haar dochter open te maken, om te controleren of het kaartje er nog inzit.

drie kaartjes2Hetzelfde kaartje van tien jaar geleden komt inderdaad tevoorschijn. ‘Oké’, zegt ze, alsof die wetenschap haar gerust stelt. Een paar weken verder gaat haar toestand in een paar dagen snel achteruit. Mijn zus Mariet en ik zitten wakend aan haar bed in het pas geopende hospice ‘D’n Doevenbos’.

Terwijl Trudy slaapt, vertel ik Mariet over het kaartje achter de foto. Ik pak het er uit en reik over Trudy heen om het Mariet te geven. Terwijl die naar het kaartje kijkt, gebeurt dat wat onvermijdelijk is. Trudy stopt met ademen terwijl Mariet het kaartje in haar hand houdt.

Het is alsof op datzelfde moment het kind in Trudy zich verheft. Het begrijpt ineens de waarheid, die voor ons allemaal nog duister is. Wie groot wil zijn in het koninkrijk der hemelen, die worde gelijk aan de kinderen. Trudy heeft die tekst van Maria Montessori jarenlang bewaard. Ik vanaf nu ook.

drie kaartjes3