Voor alle kinderen die ‘Geen kind meer’ zijn
Mijn vader zette een voet op de keukenstoel en strikte zijn veter. Ik zag een traan vallen. ‘Moeder is dood’. Ik hoor het hem nog zeggen. En ik zie die traan precies terecht komen op het ene uiteinde van de veter die hij in zijn hand houdt.
Ik voel de schrik opnieuw en de onwerkelijkheid van de situatie, nu ik er aan terugdenk. ‘De dag waarop je moeder sterft’ zingt Karin Bloemen… Ik weet het nog. Het was 9 mei 1978. Twee dagen na mijn achttiende verjaardag. Door het keukenraam had ik mijn vader zien terugkomen op zijn brommer. Terug van een bezoek aan mijn moeder die opgenomen was, herstellende van een hernieuwd opgekomen psychose en manische depressiviteit.
‘Maar hoe’… was het enige dat ik kon uitbrengen. Opnieuw druppelde er een traan en zag ik dat mijn vader zijn zakdoek pakte. ‘Nee…’ probeerde ik nog, maar stopte. Dood? Heel langzaam zakte die mededeling naar de rest van mijn lichaam, een soort verdoving achterlatend in mijn hoofd.
In een waas liep ik de woonkamer in, waar een paar van mijn broers en zussen naar de tv zaten te kijken. ‘Moeder is dood’ herhaalde ik de woorden van mijn vader. Andere woorden waren er op dat moment niet. Op de gezichten zag ik dezelfde geschrokken verwondering als die ik zelf voelde. Mijn vriend, die op bezoek was, zie ik nog wit wegtrekken. In stilte liep hij met me mee naar de keuken, waar mijn vader nog steeds met zijn veters bezig was. Natte veters strikken slecht.
De eerste condoleance was een feit. En zo volgden er nog veel meer. Een longembolie had een einde gemaakt aan haar leven. In een fase dat er weer lichte hoop was ontstaan voor herstel. Hoe vaak hadden we haar als kind al niet moeten missen. In overspannen toestand, vaak via een verplichte opname, uit huis geplaatst. Mijn vader die haar dan ging bezoeken. En op dagen dat hij niet kon, gingen wij.
Ik ben er vaak geweest. Jaren eerder al. Altijd de spanning voelend naarmate ik dichter bij het paviljoen kwam. Kijken naar de ogen van de verpleegster, die de grote houten deur open deed. Hopend op haar eerste woorden. ‘Het gaat goed, ze is in de woonkamer’. Maar evenzo vaak was er een andere openingszin, die de spanning alleen maar deed toenemen. ‘Het gaat niet zo goed, ze is op haar eigen kamer’.
Omdat ik mijn vader beloofd had om haar de druiven te geven, die ik in een plastic zak had meegenomen, ging ik schoorvoetend de koud stenen trap op naar boven. En daar lag ze. Op haar bed. Onder een spanband. Of ze me herkende weet ik niet. De druiven wel. Die at ze met overgave op. Tot het moment dat ook die druiven niet meer pasten in haar beeld van de werkelijkheid.
Het was de realiteit van de psychose, die ik daar aanschouwde. Voor altijd op mijn netvlies gebrand. Een beeld dat ik thuis in allerlei facetten bij herhaling aanschouwd had. Een onwerkelijke werkelijkheid. Net als ‘moeder is dood’…
Nu, jaren later, besef ik dat de tekst ‘je bent allang geen kind meer’ bij uitstek van toepassing is op onze gezinssituatie van toen. Prachtig verwoord door Karin Bloemen.Voor alle kinderen die geen kind meer zijn. Sterkte.
Ik word er heel stil van. Niet alleen omdat het mooi geschreven is.
Dion,
Dankjewel voor je reactie. We zien elkaar weer na de vakanties. Geniet ervan!
Na zo’n aangrijpend verhaal past alleen maar de stilte. Wetende dat stilte ook begrip kan zijn.