1.
Ik wandel niet graag. Zeker op dagen dat de zon gaten in de grond schijnt. Het labyrint ligt half in de schaduw, half in de zon. Ik sta stil bij de ingang. Eén vraag in gedachten en klaar om de eerste stap te zetten. Het schijnt dat het labyrint je een antwoord kan geven. Of niet. Ik laat het gebeuren en ik ga.
Het eerste dat ik tegenkom op het smalle pad is een wit veertje. Vanmorgen zag ik in de mooie tuin van het Dominicanenklooster in Huissen hier en daar ook al witte donsveertjes liggen. Uit vleugels van engelen, dacht ik toen. Zou dat meteen al het antwoord zijn op mijn vraag?
Het vraagteken dat ik hoor in mijn hoofd weigert om een uitroepteken te worden. Ik wandel door, maak bochen en verbaas me hoe lang het duurt voordat ik bij het midden kom. Ongeduld? Wil ik teveel? Is de vraag misschien wel het antwoord?
Weer een bocht, na een stuk waarvan ik vond dat het best opschoot. Daarna weer kleine stukjes, met opnieuw veel bochten. Ik wandel en ik wacht op mensen voor me, die het labyrint ook lopen. Ik wandel en ik wacht. Ga opzij om anderen door te laten die van het midden weer op weg zijn naar buiten.
Ik pas me aan, lijkt het. Steeds weer. Straks ook? Als ik mijn vraag een laatste keer stel? Waar zullen dan de anderen staan? Waar wandelen zij? Kom ik ze ooit weer tegen, als het antwoord gegeven wordt? Mhm, teveel vragen. Ik wandel niet graag…
Het lange pad kort ik zelf in. Straks…
2.
Hoeveel mensen gaan me voor? Hoeveel mensen komen na mij? Ik zie ze gaan en komen. Ik ben erbij. Zij zijn bij mij, maar het pad bewandel ik zelf. Ik kijk naar mijn voeten maar wil ook naar ‘buiten’ kijken. Doe dat een paar keer, maar het voelt alsof ik dan de aandacht verlies.
De terugweg verkorten? Zou dat wat zijn? Ik denk er een aantal stappen over. Bij volgende ontmoetingen pas ik me aan. Verlaat even mijn pad. Dat gaat gemakkelijk. Zo gemakkelijk dat het pad verlaten steeds meer voor de hand ligt.
Als ik straks bij het vierkante plekje kom, waar het begon, stap ik eroverheen en sla wat bochten en paden over. Dat gaat gemakkelijk. De vraag is het antwoord. Niets wordt alles, alles wordt niets.
3.
Beginnen. Maar wel even kijken. Ik ga. Zometeen. Nog niet. Niet het eerst. Zien wat er gebeurt. Nieuwsgierig om wel te beginnen. Dus gaan. Ik zie wel.
Zoals ik zie, word ik gezien. Samen met anderen. Die er zijn. Die er niet meer zijn. Ontmoeting is afscheid. Dood. Een leven lang. De vraag is het antwoord. De zon schijnt. Ik wandel niet graag.
4.
De kern. De essentie. Het labyrint lopen heeft tot gedachten geleid. ‘Verdichten’ van wat veel woorden zijn. Veel stappen terugbrengen tot één. Het dood gaan tot leven brengen. Al wandelend…
5.
Veertje…

Dag Geert,
Gisteren stond in het Magazine van de Volkskrant een stukje van Pieter Waterdrinker.
Ik vond het zeer inspirerend. Jij misschien ook. Iets van zijn gedachten en vertelstijl past ook wel bij jouw teksten, vind ik.
Ik stuur het je als PDF, mocht je geen abonnee zijn.
Hartelijke groet
Jan-Hein de Wit
Dankjewel Jan-Hein 🙏👍