De anderen…

Denken dat het anders is dan wat anderen denken. Niet alleen het gevoel hebben, maar ook zeker weten dat het anders moet dan anderen denken. En dat gevoel van zekerheid dan omzetten in anders doen dan anderen doen. In de hoop dat die anderen dan gaan denken dat het anders is dan zij in eerste instantie dachten. En hopelijk anders gaan doen dan dat ze deden.

Er zit een volgorde in het bovenstaande. Het begint ergens mee en dan komen er reacties. Laat ik de coronacrisis als actueel voorbeeld nemen. Toen die begon volgden er maatregelen. Afgekondigd door mensen die het op dat moment voor het zeggen hadden. En iedereen vond er wat van, maar deed over het algemeen wat er werd afgekondigd. Want er was, voor zover dat mogelijk was, over nagedacht.

Totdat het wat langer ging duren en er meer tijd was om na te denken. Toen gingen er stemmen op dat het misschien wel anders was dan wat aanvankelijk werd gedacht. Het gevoel werd zekerheid en men ging anders doen dan wat anderen deden. Want de anderen hadden ongelijk en dat moest worden veranderd. Want de anderen zeiden niet wat anderen wel zeiden en dat maakte de anderen verdacht.

Actie. Demonstreren. Laten zien aan de anderen dat je er anders over denkt. En jij niet alleen. Heel veel anderen. Maar dan verbieden de anderen dat. En weer anderen doen niet mee. Omdat ze vinden dat dat op basis van de eerder afgekondigde maatregelen niet veilig is. Maar jij vindt juist dat het anders is. Een kort geding moet uitkomst bieden, maar de rechter geeft de anderen gelijk. Dus kiest hij partij voor de anderen. Dat schiet niet op.

Het moet anders. De anderen doen het verkeerd en er is niemand anders dan jij, samen met heel veel anderen, die het wel goed doen. Dus wat moet je dan. Je hoort niet bij de anderen want jij denkt anders. Vind ook dat de anderen anders moeten denken. Dus je denkt na hoe het nu anders moet. Omdat je denkt dat die anderen daar niet over nadenken. Die anderen gaan er niet uitkomen. Jij wel, want jij hoort bij die anderen.

als jij denkt
dat het anders moet
dan doet de ander
het niet goed

omdat je anders
bent dan zij
hoort elke ander
er niet bij

iedereen is anders
anders dan iedereen
hoor je bij de anderen
juist dan ben je alleen

zoek het niet
in het verschil
zoek naar wat
je samen wil

Artwork: Matteo Paganelli (Unsplash.com)

Gewoon anders…

Zo. In de Schaak. Op een plek waar volgens mij veel wandelaars, hardlopers en mountainbikers voorbij gaan komen. Aan de Gussenweg. Na een ronde fietsen, met de bedoeling om ergens te gaan schrijven, hier neergestreken. Tien uur vanmorgen thuis vertrokken en nu, 50 minuten later, al schrijvende aan het afkoelen aan een picknicktafel in de schaduw van de Schaak. Tot nu toe nog niemand gesignaleerd. Enfin. Maakt ook niet uit. Wel zojuist wat beestjes van mijn hand af moeten blazen.

Toen ik een uur geleden thuis wegging, ben ik door het centrum gefietst. Op straat waren opzichtige witte pijlen aangebracht. En op twee plekken -bij de ingang en bij de uitgang van het centrum- waren levensgroot twee witte menssymbooltjes op het wegdek gespoten, met de mededeling dat we ‘rekening met elkaar moesten houden’. Alle terrassen waren afgezet met rood-wit lint. Alsof er ook rekening gehouden moest worden met een ingelaste landelijke jaarbijeenkomst van het Rode Kruis. Of een soortgelijke happening met een rampentintje. Vreemde gewaarwording. Maar wel begrijpelijk.

Overmorgen mogen de terrassen open. En ook in de cafés zijn dan weer gasten welkom. Allemaal op basis van het ‘nieuwe normaal’, wat per definitie inhoudt dat het dat nog lang niet is. Nieuw wel, maar normaal? Nee, lijkt me niet. En bovendien een contradictio in terminis, als je het mij vraagt. Want als iets nieuw is, dan kan het toch nooit al normaal zijn? Maar ik wil me daar niet al te druk over maken. Want voor je het weet heb je er een probleem bij.

Het ‘nieuwe normaal’ lijkt in deze fase namelijk steeds meer een beladen semantische woordstrijd te worden. Rutte, als verpersoonlijking van het landelijke beleid, zou het niet meer zo moeten noemen, vinden tegenstanders, omdat het suggereert dat het nooit meer anders kan worden dan dat het nu is. Wie er in deze discussie gelijk heeft, laat ik met liefde in het midden. Om dezelfde reden dat ik even alle andere complottheorieën buiten beschouwing laat.

Maar wat ik wel vind, is dat taal mag leven. Taal is veranderlijk. Kneedbaar. En dat we om die reden zaken niet zo letterlijk moeten nemen. Of principieel over moeten doen. Wat vandaag ‘gewoon’ taalgebruik is, is morgen passé. Het ‘nieuwe normaal’ is net zo abnormaal als dat het ‘nieuwe abnormaal’ normaal is. En andersom. Als je beiden maar lang genoeg herhaalt, is het nieuwe er zo van af en blijft er gewoon normaal of anders abnormaal over.

Alles is een hele poos anders geweest en straks wordt hopelijk alles weer gewoon. Daar zit wat tijd tussen, die we ieder op onze eigen manier moeten zien te overbruggen. Het zal best wat ongewoon zijn als straks alles weer normaal is. Net zo goed dat het misschien in de toekomst wel heel gewoon wordt dat er zich nieuwe abnormale omstandigheden gaan voordoen.

Ik blaas voorzichtig nog een beestje van mijn toetsenbordje, vouw het op en duw het in mijn tas. Mijn normale toetsenbord ligt thuis. Dit opvouwbare is nieuw. Daar kun je mee in de Schaak schrijven. Voor sommige hardlopers misschien wel een abnormaal beeld. En toch kan het. Gewoon anders.

Relatieve rust…

Paniek overviel me. Ja natuurlijk. Het was vorige week op het allerlaatste moment dat ik er op mijn werk bij betrokken werd. Dat had ik mijn collega’s toen ook duidelijk laten weten. Ik voelde me voor het blok gezet. We maakten niettemin afspraken. Men ging akkoord met mijn voorwaarden. Na het weekend zou ik dan toch die presentatie doen. Gepland voor maandagavond. Een presentatie zoals ik er al zoveel had gedaan. Niet anders dan anders…

Het was niet de presentatie zelf die voor de paniek zorgde. Het was maandagochtend de confrontatie met de agenda, direct na het opstarten van mijn laptop. Toen ik de afspraak in de avonduren zag staan en niet wist waar het om ging. Daar schrok ik enorm van. Van het gevoel de controle kwijt te zijn. Al een paar weken was er dat gevoel dat de vanzelfsprekendheid vervaagde. Simpele handelingen leek ik even kwijt te zijn. Het verkeerde kastdeurtje open doen om een handdoek te pakken. De afstandsbediening als een vreemd object ervaren, omdat ik de ontgrendelcode ineens niet meer blindelings kon intypen. Moest de mengkraan nu naar links of naar rechts om warm water te krijgen? Korte confronterende momenten, die een gevoel van onrust teweeg brachten. Wat zou die toenemende verstrooidheid kunnen veroorzaken vroeg ik me af. Het hield me bezig, maar nog niet meer dan dat.

Tot die maandagochtend. Het gevoel iets gemist te hebben en dus niet voorbereid te zijn, overviel me als een verstikkende beklemming. Ik kreeg het warm en koud tegelijk. Ik wist het niet meer. Wat overkwam me? Ik had iets soortgelijks op de middelbare school wel eens meegemaakt, en daar werd destijds het etiket hyperventilatie opgeplakt. Maar zo als nu had ik het nog nooit gehad. Zou dit het gevoel zijn, bedacht ik me in mijn ongerustheid, dat anderen als ‘burnout’ betitelen? Het paniekgevoel hield aan. Ik zat mezelf hopeloos in de weg. Ik moest iets doen. Wilde weg. De gang op. Iemand aanspreken en vertellen van mijn probleem? Mijn baas? Was in gesprek. Dus terug, richting mijn kamer. Een bekertje water misschien? Bij de koffiezetmachine trillend naar het juiste knopje gezocht. Op mijn kamer zag ik mijn directe collega’s in een groepje bijelkaar. Gezellig keuvelend over het weekend. Ik liep er naar toe. Ik moest wat doen. En ik heb het hen verteld… ‘Het gaat niet goed’…

Het verhaal kwam er eigenlijk heel gecontroleerd uit. Ik vertelde van de schrikreactie op mijn agenda en over de confrontatie met mezelf. Het hele verhaal van de afgelopen weken passeerde de revue en maakte zo nu en dan emotie bij me los. Wat was dit allemaal? De twijfel over hoe het verder moest, werd echter minder dreigend naargelang het verhaal vorderde. We spraken uiteindelijk af dat ik het even zou aanzien. De paniek zakte. Die avond heb ik gewoon de presentatie gedaan. Ging prima. Toch wilde ik het voorval van de ochtend niet als een incident zien. Het was een teken en we hebben het ook als zodanig opgepakt. De werkdruk geanalyseerd en in kaart gebracht. Mijn eigen functioneren en taakopvatting zelf eens aan een interne check onderworpen. Voorzichtige conclusies getrokken en eerste veranderingen doorgevoerd. Niet van harte, want je wil niet geconfronteerd worden met je eigen onmacht. Maar je moet iets.

Nu, een paar weken verder, is er sprake van relatieve rust. Ik vind het plezier niet zo vanzelfsprekend meer als voorheen. Dat mis ik. Ook voel ik zo nu en dan dat ik meer cynisch ben dan dat ik eigenlijk wil zijn. Niet prettig. Ik ervaar dat steeds meer mensen op de hoogte zijn van mijn ‘dip’. Ik merk dat ik hun on- en uitgesproken medeleven niet altijd plezierig vind. Ik worstel een beetje met mijn inschatting dat men zich inspant om mij minder te belasten, waardoor mijn kwetsbaarheid juist wordt onderstreept? Enfin. Het is niet anders. Een paniekaanval heb ik sindsdien niet meer gehad, maar ik ben me bewust van het wankele evenwicht. Het heeft tijd nodig en ik wil er nog verder mee aan de slag. Groeien van de ervaring. Kijken wat het doet, als ik blijf doen wat ik deed. En dan zien dat het toch iets met me doet als ik niet meer kan doen wat ik deed. Er over vertellen bijvoorbeeld. Totdat ik weer doe wat ik wil doen, doet dat goed…