Rijk…

Om de middelvinger van zijn linkerhand zat nu al bijna 18 jaar het enige goud dat hij rijk was. De trouwring van zijn vader. Of van z’n moeder, daar waren hij en zijn broers en zussen niet helemaal zeker van. Zestien jaar eerder namelijk, na het overlijden van hun moeder, had zijn vader haar trouwring zorgvuldig bewaard. Bij die van hem zelf. In de loop van de tijd waren de ringen als het ware naar elkaar toegegroeid. In diameter ontliepen ze elkaar al nauwelijks. De inscripties aan de binnenkant waren door de tijd nagenoeg weggesleten. Uiteindelijk was er eigenlijk geen verschil meer. En sterker nog, op het eind bleek er nog maar één ring te zijn. Die had hij nu om zijn vinger. Al bijna 18 jaar.

Niet dagelijks, maar toch heel vaak, voelde hij aan die ring. Pakte hem vast met de vingers van zijn rechterhand. Draaide er vaak aan zonder na te denken. Of trok hem achteloos halverwege de middelvinger en liet hem dan weer terugglijden. Telkens weer. Meestal onbewust. Maar heel soms werd hij zich bewust van die handeling. De handeling die hij dan associeerde met de tijd waaraan hij als het ware draaide. Hij werd zich bewust van het goud, dat meestal blonk, maar dat ongetwijfeld niet altijd had gedaan. En ook naar de toekomst toe waarschijnlijk niet altijd zou blijven blinken. Maar het was net zo goed zijn goud. Dat, ook al was het niet altijd, toch heel vaak wél blonk. De schittering van vroeger terughaalde naar het heden.

Was het diezelfde draaibeweging die zijn vader ook had gemaakt met de ring, vroeg hij zich af? Of zijn moeder? Keer op keer. Steeds opnieuw. Zoals hij het deed. En dachten zij ook, zo nu en dan, aan de tijd, voor of na elke omwenteling? Stonden zij er bijvoorbeeld ook bij stil dat met elke omwenteling de inscripties dichter aan de oppervlakte kwamen. Per keer ongemerkt ondieper werden. Ongemerkt beetje bij beetje meer en meer onzichtbaar werden? Om uiteindelijk onvermijdelijk zichtbaar weggesleten te zijn? Terwijl hij aan de ring draaide, realiseerde hij zich die tegenstelling: Pas helemaal vervaagd leken de inscripties eigenlijk steeds nadrukkelijker aanwezig.

De herinneringen werden letterlijk tastbaar als hij aan de ring draaide. Hij voelde de teruggedraaide tijd, maar ook, terwijl hij onnodig de andere kant op draaide, de tijd die nog moest komen. Hij werd zich bewust van de wederkerigheid ervan. Waar het bij hem om draaide, daar had het bij hen ook om gedraaid. Wat zij vroeger deden, had hij ook gedaan of ging hij nog doen. Dezelfde gouden momenten had hij beleefd of ging hij nog beleven. In het goud voelde hij de verbondenheid met hen. De oneindige draaiing ging dwars door de tijd. De ring verbond wat er was met het nu. En tegelijk het nu met wat nog ging komen. Er was geen eind en geen begin aan zijn gouden ring. Herinnering werd toekomstbeeld en droom werd zomaar werkelijkheid. Zijn vaders ring van toen was zijn ring van nu en werd straks misschien wel zijn zoons ring van later. Zijn vader, hij, zijn zoon. Of zijn dochter. Wie zou er straks draaien aan die ring?

Ja, het was dan misschien niet allemáál goud wat er blonk, maar héél veel wel. Een goed gevoel. Een goud gevoel.

Gepubliceerd door

Geert van den Munckhof

Gedachten digitaal delen en vastleggen in verhalen.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s