Afgelopen zaterdag heb ik een podcast beluisterd over de filosoof Immanuel Kant. Lang niet alles van begrepen maar wel iets van onthouden. En maandagmiddag in de Moelbaerenbos op een bankje daar een column omheen gebouwd, die ik ’s avonds in het programma van Radio Naodôrs heb voorgelezen. Komt ie.
Uit de podcast blijkt dat de filosofische theorie van Kant behoorlijk pittig is. Zijn boeken zijn bijzonder taai. Het is goed dat ik me daar nog nooit aan gewaagd heb. En het is daarom ook niet vreemd dat ik de ins en outs van zijn theorieen niet ken.
Toch intrigeert me de man. Hij leefde van 1724 tot 1804. Zijn kijk op de filosofie heeft heel veel denkers na hem blijkbaar stevig beïnvloed. En doet dat nog steeds, als ik de podcast mag geloven.
Uiteindelijk komt Kant, na al zijn overdenkingen tot vier kernachtige levensvragen. Wat kan ik kennen? Wat moet ik doen? Wat mag ik hopen? En wat is de mens? Als iemand als Kant tot die slotsom gekomen is, dan zijn dat interessante vragen, denk ik. Dus laat ik daar eens, fris van de lever, wat dieper op ingaan. In de Moelbaerenbos op een bengske…
Het zijn hele korte vragen en ze lijken op elkaar. Vier keer vier woorden. Drie specifieke vragen en één algemene. Ik begin bij de specifieke vragen. Het verschil zit in de gecombineerde werkwoorden: kan met kennen; moet met doen en mag met hopen. Daar is over nagedacht. En ik zie er ook wel iets interessants in.
Kennen, als in kennis. Je daarvan afvragen wat je kunt kennen. Daar zouden heel veel mensen bij gebaat zijn, die er nu zonder enige terughoudendheid van uitgaan dat hun kennis de enige ware kennis is.
Moeten met doen. Je afvragen wat je moet doen. Als een soort van verplichting die je jezelf oplegt. Maar dan wel pas na een degelijk onderbouwd antwoord op vraag 1.
Vraag drie, mogen met hopen. Wat mag ik hopen, nadat ik de antwoorden van vraag 1 en 2 goed doordacht heb. Hoewel ‘mogen’ je ook wel wat vrijheden lijkt te permiteren, om af te wijken van de antwoorden op vraag 1 en 2, denk ik dat Kant hoopt dat je er bij vraag 3 toch rekening mee houdt.
En dan de slotvraag. Wat is de mens? Ik kan me voorstellen waarom dit voor Kant de meest essentiële vraag is. Ik zal proberen dat met een simpel voorbeeld te verduidelijken. Kant leefde in de 18e eeuw. Het kan bijna niet anders dan dat hij in zijn tijd wel eens gedacht heeft: Wat zijn dat voor mensen? In de podcast werd verteld dat hij vaker verhuisd is, vanwege het lawaai op straat.
Want een beetje koetsier die toen met paard en wagen over de kasseien reed, met kletterende hoefijzers en metalen hoepels om de wielen, daar kan een, in de huidige tijd opgegroeide 16 jarige bestuurder van een opgevoerde brommer echt niet tegenop. Als ik zo’n puber nu soms over het Wilhelminaplein hoor razen, dan denk ik ook, net als Kant toen, ‘wat zijn dat voor mensen’?
Nou is dit een onschuldig voorbeeld. Maar zo, zittend onder de eiken en dennen van de Moelbaerenbos, bedenk ik me dat de vragen van Kant ook toepasbaar zijn op de gepolariseerde wereld waarin we steeds meer, maar zeker sinds de afgelopen twee jaar in terecht zijn gekomen.
Is het aannemelijk dat kennis ontstaat door studie en jarenlange inzet op gespecialiseerde thema’s? Dan is het antwoord op de vraag ‘wat kan ik kennen’ wat mij betreft vooral voorbehouden aan mensen die er voor geleerd hebben. Wat ik dus doe -en ook vind dat ik moet doen- is luisteren naar de mensen waarvan ik meen te kunnen kennen dat ze er verstand van hebben.
En ik mag vervolgens hopen dat meer mensen die logica onderschrijven. Tegelijk realiseer ik me dat iemand die dat niet met me eens is, de vragen van Kant waarschijnlijk anders zal beantwoorden. Of zich er misschien helemaal niet mee bezighoudt. Waarom zou je je überhaupt iets afvragen als je alles al zeker weet?
Toch had Kant daar ook wel iets aardigs op bedacht: de categorische imperatief. Je mag het meteen weer vergeten, maar het betekent zo ongeveer het volgende: Doe voor anderen, wat naar jouw mening iedereen voor iedereen zou moeten doen. Je moet handelen op de manier waarvan je zou willen dat iedereen zo zou handelen. Of meer formeel: ‘Baseer je gedrag op principes waarvan je zou willen dat het algemene, voor iedereen geldende, wetten zijn.
Hm, daar zal ik een volgende keer aan de kant van de Schaak eens heel goed over nadenken…

Erg interessant Geert. Met veel interesse gelezen.
.