Strafbaar

Het is weer zo’n zaterdag. Eén dag voordat we er zomaar een uur bij krijgen. Komende nacht om twee uur is het ineens drie uur. Daar merk je dus helemaal niks van, tenzij je dan nog volop in het uitgaansleven zit. Daar waar de sluitingstijd regulier op twee uur staat, ben je dan in één milliseconde ineens al een uur lang strafbaar.

Zou de politie daar vanavond op letten? Het zou een uur lang een goeie bron van inkomsten kunnen zijn. € 280,- per klant, als je als diender net na twee uur de kroeg binnenstapt en na het ‘wat zijn wij hier aan het doen’ registreert dat de klanten na sluitingstijd zijn binnengekomen. In het kader van omgekeerde bewijslast moeten zij nog maar eens aantonen dat ze er vóór twee uur al zaten. Volgens mij is dat kassa.

Maar zonder gekheid. Dat extra uur in de zomer. Levert dat eigenlijk nog wel wat op? Iets zinvols, bedoel ik. Had dat bij de invoering niet iets met energiebesparing te maken? Dat je in de winter met een uur minder overdag, ’s avonds eerder binnen de kachel en de lampen aanmaakt en dat je die teveel gebruikte energie dan in de zomer met een uur meer overdag dan weer terug verdient? Zoiets was het toch?

Maar ik ben het kwijt. Dat komt misschien ook omdat mijn digitale apparaten die tijdswisseling al jaren automatisch voor mij doorvoeren. Dat apparaat kan er ook niks aan doen. Iemand die destijds hopelijk wel wist waarom het handig was om een winter- en een zomertijd in te programmeren, heeft dat toen voor mij bepaald. En ik ben dat in de loop van de tijd vanzelfsprekend gaan vinden.

Alleen nu realiseer ik me, in een vlaag van zaterdagmelancholie, dat juist die vanzelfsprekendheid misschien wel de grootste ‘milieu-belasting’ met zich meebrengt. Zelfs Mark Zuckerberg lijkt zich daar langzaamaan van bewust te worden als ik de krant van vandaag mag geloven. Toch denk ik dat we hem niet de schuld kunnen geven van alle ‘vervuiling’ om ons heen.

Nee, bedacht ik me, tikkend op mijn ipadje, het is juist de vanzelfsprekendheid die ons de das omdoet. En voor nu vind ik die constatering wel even voldoende. Ik zit tenslotte nog in de wintertijd. Morgen, met een uur extra, kijk ik wel even verder. Zie ik dan wel wat ik met mijn facebookaccount doe. Misschien geef ik mijn ‘nee’ op het sleepwet-stembiljet wel een persoonlijk vervolg. Misschien…

Parlez moi d’amour

Het is 16.30 uur. Over twee uur zit ik bij Radio Reindonk, bij het programma Weekendproat. Als u nu naar mij aan het luisteren bent, dan is het twee uur geleden dat ik aan dit verhaal begonnen ben. Wat ik eigenlijk wil zeggen is dat de bijdrage van vandaag nog heel vers is. Nog warm, zogezegd.
Afijn, het begin staat. Nu nog een onderwerp…

Waarom zo laat begonnen aan je verhaal, zult u misschien zeggen? Tja, dat heb je soms. Geen tijd gehad van te voren zou een reden kunnen zijn, maar dat vind ik altijd wat goedkoop. Mijn moeder zei vroeger al steeds op dat soort momenten: dan moet je tijd máken! En gelijk had ze. Geen tijd gemáákt zou dus een juistere omschrijving zijn van de reden waarom ik zo laat begonnen ben met mijn verhaal.
Maar goed, het is niet anders. En net zo goed heb ik nu al mijn tweede alinea.

Waar gáát het verhaal over, is de vraag. Normaal neem ik een actuele gebeurtenis uit de ochtendkrant. Daardoor laat ik me inspireren en dan schrijf ik zo een eindje weg. Maar ja, vanochtend heb ik geen krant gezien. Ja op de deurmat en ik heb `m zelfs opgeraapt. Maar toen moest ik weg, dus ik heb er nog geen letter van kunnen lezen. Geen onderwerp uit die hoek dus. Maar waarover dan wel?

Ach kijk, mijn derde alinea staat er al. Het begint warempel al op een verhaal te lijken. Hmm, het zal toch niet gebeuren dat ik zometeen nog tijd over heb? Misschien toch maar snel een onderwerp bedenken, want anders gaat het zometeen nérgens over. Waarom kon ik eigenlijk geen tijd maken voor mijn verhaal? Wat heb ik dan allemaal gedaan in plaats van het schrijven ervan? Ja, daar ligt misschien wel een potentieel onderwerp.

Georgeld. Vrijdagavond in Haelen, tijdens de Midzomernachtswandeling. En zaterdagmiddag bij de Twinkeling, een dagverblijf voor kinderen en jongeren met een beperking. Of moet ik tegenwoordig nog steeds zeggen `met mogelijkheden`? Wat dan ook, mijn onderwerp staat. Net als de vijfde alinea, maar dat even terzijde.

Muziek maken op mijn buikorgel. Gisteren in het bos kwamen groepen wandelaars voorbij. Bij elke groep heb ik hen een getal laten opnoemen onder de 216. Mijn buikorgel werkt namelijk niet met papierrollen, maar via een electronische aansturing waardoor ik 216 liedjes zó voor het uitkiezen heb. Ik moet vervolgens wel draaien om lucht door mijn draaiorgel te sturen en de liedjes te laten klinken.

Afijn, het willekeurig laten kiezen van een nummer levert vaak verrassende resultaten op. Zo had het gekund dat ik op de langste dag van het jaar zomaar een kerstliedje de Leudalse bossen had ingejaagd. Maar het toeval bleek correct selectief. Toepasselijke deuntjes, die gisteravond zelfs mensen verleiden tot een walsje op het bospad. Een beetje aangemoedigd zo nu en dan, maar toch. Mooi om te zien en voldoening schenkend. Aan mij en ik hoop ook aan hen.

Zaterdagmiddag bij de Twinkeling een andere doelgroep. Veel kinderen in een rolstoel, begeleid door familie en bekenden, maar ook kinderen zonder rolstoel. Evengoed -soms zelf nog wel intensiever- begeleid door familie en bekenden. Het eerste uur heb ik bij de ingang van de Twinkeling gestaan om de gasten muzikaal welkom te heten op de open dag. Er was veel te doen. Niet alle kinderen konden meteen een keuze maken.

Een nummer onder de 216 was daar dus niet aan de orde. Ik heb zelf gekozen en om me heen gekeken of mijn muziekkeuze de juiste was. En gelukkig was dat meestal het geval. Blije gezichten, die zaterdagmiddag. Geschminkt soms, of heerlijk likkend aan een ijsje van de plaatselijke ijsspecialist. Kinderen die net nog een konijntje hadden geaaid in het op de parkeerplaats opgebouwde kinderboerderijtje of een ritje hadden gemaakt met de huifkar. In de brandweerwagen hadden gezeten en de sirene hadden mogen aanzetten. Binnen naar de BoomBoxBand hadden geluisterd en daar ook ranja en cake hadden gegeten. Of van de goochelaar hadden genoten, die in een aparte ruimte van de Twinkeling de kinderen betoverde. De peelkabouter Wijsneus die hen zojuist een handje had gegeven kwamen ze ook weer tegen bij de bus, waar kadootjes werden uitgedeeld. Binnen werden de kinderen professioneel gekiekt door de huisfotograaf van de Peelkabouters. En zo opsommend moet ik niet het personeel en de vrijwilligers van de Twinkeling vergeten die er ook rondliepen om `hun kinderen` te begroeten en te knuffelen. Kortom, veel menselijke warmte op een winderige zaterdagmiddag. En zo is mijn onderwerp eigenlijk wel bepaald in deze negende alinea. De langste alinea van allemaal. Omdat het belangrijkste juist dáárin verteld is.

De tiende tot slot. Een afsluiting van een verhaal dat zichzelf schrijft. Omdat het voortkomt uit wat mensen drijft. Gezamenlijke inzet die verbindend werkt. Daar iets over vertellen kost geen moeite. ’Vanzelfsprekend’ is het woord dat bij me opkomt. Een nummer onder de 216? Als we elkaar eens tegenkomen en ik heb mijn orgel bij me, vraag dan maar naar nummer 123. Een frans nummer: “Parlez moi d’amour”. Vertel me van de liefde. In tien alinea’s zojuist gedaan. Vooral in de negende. En net op tijd voor de radio-uitzending…